< terug
Dag, Bron en...opgedeelde versie 12
Er verschijnen vier wazige gestaltes rond Dag.
'Hé, jij, kijk me aan.' Dag heft zijn hoofd op en probeert iets te zien behalve de gekleurde en zwarte bollen. ' Als je iets probeert dan…' Iemand port in zijn buik en Dag gilt het uit. ' Duidelijk?'
Hij knikt hijgend en laat zich overeind slepen. Onder een geladen stilte, nu en dan onderbroken door wat gefezel, schuifelen ze moeizaam naar de barricade. Er wordt een doorgang gemaakt.
Zijn vier begeleiders tronen hem mee naar een gebouw met een brede deur en heel veel glas. Grote ramen, een open ruimte.
Ze zetten Dag neer op een bank zonder leuningen tot hij heen en weer zwalpt en er van af dreigt te vallen. Er klinkt gemor.
'En nu?'
'Weet ik niet,' stilte.
'Hé, het was jouw briljant plan om hem daar weg te halen. Nu moet je niet aankomen met…'
'Laat me denken, Bart, ik weet ook niet…'
'Denk je dat het doodgaat als we het gewoon laten zitten…'
' Ze leven technisch gezien niet, dus ik denk niet dat hij dood…'
'Toch wel,' Dag vind het tijd om zich te moeien in het gesprek. Al bij al gaat het hier over zijn lijf en leden. En dat lijf doet op het eigenste moment erg veel zeer dat doodgaan zelfs een optie wordt. ' Wil er iemand gewoon iets geven om het bloeden te stoppen…' Hij krast als een kettingroker en vier verschrikte gezichten staren hem enkele seconden aan. 'Nu zou handig zijn,' mompelt Dag. Hij wil niet arrogant lijken. Er komt beweging in de vier en iemand steekt een handdoek uit.
'Hier.'
'Dank je.' Ze kijken toe hoe hij moeizaam het hemd uitdoet, de stof plakt in al het bloed. De wereld draait maar niemand lijkt van plan een handje toe te steken dus bijt Dag maar op zijn tanden. Hij strompelt met de handdoek naar de lavabo in de hoek.
'Euh, je gaat ons toch geen pijn doen eenmaal je…'
Meer dan een kwade 'tss' krijgt Dag er niet uit. Deze lui zijn geschift. Ze staan in de uiterste andere hoek van de kamer. En ze kijken hem bang aan. Vier volwassen kerels, allemaal een kop groter dan zijn eigen 1.65m, staan op een kluitje bij elkaar, klaar om ervandoor te gaan mocht hij slagtanden en klauwen krijgen.
Dag zucht. Het koude water verstilt de pijn.
'Ik doe niemand iets, ik heb niet eens de intentie gehad om iemand iets te doen en ik ben zeker niet van plan om jullie dierbare Marjolein te ontvoeren of op de gril te leggen.'
'O, wel, euh…wil je een dokter?'
'Zou handig zijn, nu je het voorstelt.' Zijn handen beven ongecontroleerd. Hij klemt de lavabo vast tot zijn kneukels wit worden. Niemand steekt een hand uit.
Buiten is er commotie ontstaan. Er klinkt opgewonden gebabbel en nerveus getater. Alsof iedereen voor de deur staat. En een mening heeft die hij perse moet delen met de anderen. De stemmen zijn hoog en schril. Niemand gaat akkoord met iemand anders, zoveel is duidelijk.. Voeten schuiven voor de deur heen en weer tot er iemand de moed vindt om te kloppen.
'Thomas? Alles goed daarbinnen?' Dag draait zijn hoofd naar de deur. Er staat een oudere man, met een gezicht vol rimpels. Het doet Dag denken aan de honden. De man kijkt hem niet één seconde aan. Thomas werpt snel een blik op hem en opent de deur zodat zijn gezicht er door kan. Ze beginnen te fluisteren.
Het kan hem allemaal niet veel meer schelen. Zo lang zijn ingewanden maar op hun plek blijven. Hij heeft geen zin om nog eens kennis te maken met zijn darmstel.
Dag strompelt naar de zetel, hij doet er schuifelend meer dan 4 minuten over. Bij nader inzien zijn ze in een bank, met witte tegels, vier automaten en veel reclame. In de verste hoek is er een wc hokje, met bloederige handafdrukken op de voorheen ultra blinkende lavabo. De kuisvrouw zou hysterisch worden. Het duizelt als hij eindelijk, voetje voor voetje de bank bereikt. Hij gaat voorzichtig zitten en daarna op zijn rug liggen. Zijn ogen vallen dicht. Hij hoort de jongeman Thomas iets antwoorden maar kan de woorden niet meer begrijpen. Hij moet naar huis, zijn lijf oplappen voordat het helemaal om zeep is.
Slapen en zachtjes doodgaan lijkt hem ideaal.
Misschien nog wat muziek en als ze daar buiten nu allemaal hun mond eens hielden, dan zou het nog zoveel beter gaan.
Een bel schettert in zijn brein en splijt zijn hersens open. Dag kreunt en draait zich op zijn zij. Met zijn armen beschermend over zijn al dan niet ter plekke gebleven ingewanden rolt hij zich op tot een bolletje.
Geruis in zijn linkeroor.
'Da…? Ope…e oge, …ag. Ko…aan.' Het komt hem vaag bekend voor, een ritme dat hij zou moeten herkennen maar de watten in zijn hoofd geven hem een heerlijk doezelig gevoel.
Het geruis wordt dringender. Vervelend zelfs, als een irritante mug die overgaat in een bromvlieg.
Wind op zijn gezicht. Man, wat is het warm. Hij rilt als de tocht door de bank trekt en de watten wat verdrijft.
Een warme hese stem. Een zachte por in zijn schouder en daarna een hand op zijn voorhoofd. Koele vingers. Dag opent moeizaam zijn ogen. Zijn oogbollen branden en tranen onmiddellijk van het licht. Hij voelt ze over zijn neus lopen op de bank en zijn hele zicht is behoorlijk wazig. Maar tussen al dat water herkent hij het gezicht van zijn broer. Bron veegt voorzichtig de tranen weg en glimlacht bibberig.
'Hé, broertje, jezelf in de nesten gewerkt?'
feedback van andere lezers- Annelies
En daar is eindelijk zijn broer :)x
Enkel ingeschreven gebruikers kunnen stemmen. Totale score: 4Uitstekend: 2 stem(men), 100%Goed: 0 stem(men), 0%Niet goed: 0 stem(men), 0%totaal 2 stem(men)
|