writehi(s)story Passie voor schrijven
home   wat is writehi(s)story?   bladeren   uitgeven   gezamenlijke publicaties   boekenwinkel   manuscriptanalyse   inschrijven   contact   
top 10   wedstrijden   forum   hulp   
 
naam:  
pass:  


wachtwoord vergeten?
 
 

Volg ons op facebook

Ga naar chat

< terug

Betere leesbaarheid

Scalpenjagers :: "Er zat onverwacht veel geld in deze calamiteit"

1.

Richten om te verminken. De slogan van onze compagnie. Spuwer, onze kapitein, schreeuwde het elke keer als we het vuur openden. Daarna propte hij altijd rustig zijn mond terug vol pruimtabak. Hij sneed dan met zijn mes een flinke brok van een pak. Wie teken deed, kreeg ook een grof stuk. Tabak hadden we meer dan voedsel, dus hij kon kauwen en uitdelen wat hij wilde. Daarbij liep hij dan rechtop langs onze linie, alsof hij flaneerde langs een boulevard. Niemand van ons liep ooit weg. Waarom bang zijn als de kapitein het zelfs niet nodig vond om eens te bukken als er lood onze kant uitkwam?

Als de vijand te ver weg was om doel te treffen, lagen we op onze rug achter de borstwering en keken naar hem. De kapitein herinnerde ons aan de romantische momenten van het begin. Drie jaar geleden toen de oorlog meer iets had van een middelleeuws steekspel, spannend en niet overdreven gevaarlijk. Hij was de enige in onze compagnie die nog een volledig grijs uniform droeg. Compleet met blauwe mouwen om aan te duiden dat hij bij de infanterie diende. Volledig correcte standaarduitgave. Zo'n uniformen zag je alleen het eerste jaar. Die aan de overkant hadden ons via zee afgesneden van zo wat alles wat een mens nodig heeft om een beetje verzorgd voor de dag te komen. Wij droegen allang bruine uniformen. Bruine lompen eigenlijk, met blauwe broeken gestolen van de vijand. Hoe slechter iemands kleren, hoe verder die van huis was. Onze moeders en zusters maakten zelf onze uniformen en stuurden die op. Als je moeder en zusters achter de gevechtslinies zaten, dan moest je wachten tot de kop van iemand van jouw grootte er werd afgeblazen. Wij schoten echter bewust géén koppen af.

Richten om te verminken. Dat deden wij. Knieschijven. We wisten wat dat betekende voor het slachtoffer. Versplinterd bot. Amputatie. Allemaal dankzij die nieuwe uitvinding: De minié-kogel. Een projectiel dat aan een rotvaart menselijk vlees verscheurde. De redenering van de kapitein: Een gewonde, daar moeten drie tot vier man voor zorgen. Dat zijn drie tot vier man minder in de slaglinie. Na zijn amputatie schrikt hij thuis ook nog eens kandidaat vrijwilligers voor de vleesmolen af. Een levend pamflet tegen de oorlog.

Zwartvoet en ik hadden nog een andere reden om de bovenkant van de blauwe stippen voor ons te vermijden. Een hoofd raken, was een economisch risico. Beschadiging van de waren. We hadden Pete omgedoopt tot Zwartvoet om twee redenen. Hij had effectief altijd zwarte voeten. De enige van ons die nog een nieuw paar schoenen had kunnen kopen, deed dat liever niet. Hij was gierig en 'aan het tempo waaraan wij marcheren, kan je elke maand wel een nieuw paar schoenen kopen.' Hij was zo gewend om blootsvoets te gaan, dat hij de schoenen van dode vijanden liever doorverkocht, dan een paar voor zichzelf te houden. Verder hadden we hem natuurlijk zo gedoopt, omwille van zijn specialiteit: Scalperen.

Het was mei 1864 en hij kreeg nu heel veel oefening. Die aan de overkant, hadden een nieuwe bevelhebber. Generaal Grant. Koppig. De slager, noemden ze hem. Zelfs de kranten van zijn kant. Hij had er niet beter op gevonden dan onze lijnen te rammen tot er van ons geen één meer over was. Hij had meer pionnen, dus hoeveel hij er zelf verloor maakte niet zoveel uit.

We waren numeriek in het nadeel, maar we hadden ook voordelen. Wij groeven ons in waar we maar konden en wij hadden thuisvoordeel, we kenden elk paadje door elk bos. Die pionnen van generaal Grant moesten, als zijn plan wilde lukken, wel willen blijven aanvallen en bloeden. Op vreemde bodem, ver van huis. En zoals wij ze bij bosjes wegmaaiden, konden ze niet al te optimistisch zijn. De kwaliteit van wat ze tegenover ons gooiden, ging er ook op achteruit. De moedigsten sneuvelden natuurlijk het eerst. Of de domste. Moed en domheid vonden we een debateerbaar thema.

Voor mij mocht de oorlog nog wel een tijdje duren. Er zat onverwacht veel geld in deze calamiteit. Als businesspartner van Zwartvoet ging het mij financieel voor de wind. Stom toeval, hoor. Zo'n talent voor scalperen had ik niet. Als ik niet aan het geld dacht, vond ik het vooral lijkschennis. Die ongoddelijke bedoening liet ik liever over aan Zwartvoet, maar mijn jongste zus werkte in de duurste kapperszaak van Richmond, onze hoofdstad. Dus hij had mij nodig om de scalpen te verkopen tegen de beste prijs. De buit lieten we ophalen door Jethro, onze laatste familieslaaf. Zwart als pek, maar zijn haar zo grijs als het uniform van onze kapitein. Aan het begin van de oorlog had pa hem mij meegegeven als persoonlijke assistent, om tijdens de marsen mijn spullen te dragen. Maar die simpele ziel maakte mij belachelijk. Van zodra hij de minste spat bloed zag, viel hij flauw. Maar goed, ondertussen hadden we een veel betere taak voor hem gevonden. We moesten er wel voor oppassen dat we onze buit goed verpakten, anders viel hij toch weer flauw. Van de reuk alleen al. Mijn ouders waren aan hem gehecht, ikzelf had hem zeker verkocht, oud of niet.

Normaal kwam hij elke maand om nieuwe buit, op een oude knol van vader.Geheel alleen. Geen haar op zijn grijze hoofd dat er aan dacht om over te lopen naar de blauwbloezen om zijn vrijheid te ontvangen. Niet op zijn leeftijd. Sinds Grant dagelijks onze linies hamerde, kwam hij om de drie dagen. Altijd hadden we een hele zak vol.

Die zak ging recht naar de kapperszaak van mijn zus. De trotse aristocratie van Richmond kon het zich niet veroorloven om kaal door het leven te gaan. Ze betaalden in goud voor pruiken. In goud. Niet met ons geld dat niks waard was. En zelfs niet met het geld van de vijand. Nee, echt goud. Onze natie vocht voor haar leven en toch waren er nog rijke smeerlappen die goud hadden voor luxeproducten. Ik kan er geen cijfers op plakken, maar het leek mij dat de elite tijdens de oorlog alleen maar rijker werd.

2.

Zwartvoet en ik hadden soms discussies. Ik zei: 'Kunnen we de scalpen niet beter achterhouden tot ná de oorlog? Aan dit tempo doen we de prijzen voor pruiken instorten. Vraag en aanbod, weet je wel.'

'Kijk', zei hij,' het is niet omdat je jaren bij die noordelijke sjacheraars en zwendelaars gewerkt hebt, dat jij de enige bent die verstand heeft van zaken. Denk je nu werkelijk dat ik in deze business blijf na de oorlog? Het eerste wat ik doe als we deze oorlog gewonnen hebben, is een heleboel slaven kopen. Prijzen voor slaven gaan geweldig de hoogte invliegen. Als we eindelijk gewonnen hebben. Niemand twijfelt dan nog aan de economische en sociale gezondheid van onze 'vreemde instelling'.

Er zat wel iets in zijn redenering, maar toch: 'We kunnen de scalpen toch opsparen tot vlak na de oorlog? Dan mondjesmaat verkopen, om de prijzen stabiel te houden en pas dan investeren in slaven?'

'O nee', zei Zwartvoet, 'kijk, dat hebben die noordelijke charlatans je natuurlijk niet bijgebracht. Reputatie, kerel. Ik wil na de oorlog niet bekend staan als scalpenjager. Ik wil een respectabele slavenhandelaar zijn. Met mijn staat van dienst als soldaat om mij de nodige sociale status te geven. Onze scalpenhandel moet niemand onder mijn neus komen wrijven dan. Voor je het weet, heb je de reputatie dat je een wreed man bent, die zijn goederen schandelijk behandelt en dan weigeren de klanten te kopen bij je. Tenzij je prijzen natuurlijk laag genoeg zijn. Nee, hoor, na de oorlog was ik mijn handen af van deze business. En de eerste die mij dan nog Zwartvoet noemt, daag ik uit tot een duel. In respectabele zaken is reputatie alles, kerel.'

Ergens in juni stabiliseerden onze linies. Wij groeven ons in. Zij groeven zich in. Net of we gezamenlijk kampeerden bij de rivier des doods. Die rivier was dan de strook niemandsland tussen onze loopgraven in. Ze vielen niet meer aan tot onze lijnen, ze bleven zitten waar ze zaten, dus het werd moeilijker om aan scalpen te komen. Onze handel moest blijven draaien, dus soms trokken we er 's nachts op uit, met spades waarvan we de rand vlijmscherp hadden geslepen. Dat was in de krappe ruimte van een loopgraaf een veel efficiënter wapen dan een musket en maakte geen lawaai. Maaar zo'n nachtelijke excursie was erg riskant, ze lagen aan de overkant niet altijd te slapen. En zelfs als we er eentje keelden, dan nog hadden we geen tijd om hem even rustig te scalperen.

Op één zo'n nachtelijke excursie slopen we plat op onze buik over niemandsland. 'Voel jij dat ook?,' vroeg ik. 'Wat dan?', vroeg Zwartvoet, die het lemmet van zijn bowiemes eerst van tussen zijn lippen haalde om te kunnen spreken. 'Net of iemand graaft', zei ik. 'Bangerik', zei hij. 'Nee, echt', zei ik en drukte mijn oor tegen de grond. 'Luister. Ik hoor houwelen' Zwartvoet snoof. 'Jongen, je hallucineert. Je hebt te lang in de koolmijnen van die smeerlappen gewerkt. Daar moet je wel wat aan over houden. Da's geen werk voor blanken.'

'Ik meen het Zwartvoet, luister nu gewoon eens even.' Zwartvoet drukte met een zucht zijn hoofd tegen de grond. 'Als Spuwer weet dat je stemmetjes hoort, laat hij je meteen afvoeren, hoor. Dan deel ik de winst alleen nog met je zus.'

'Hou je kop en luister.' Ik was echt niet gek, ik hoorde mensen graven. 'Hey, hoe doe je dat?', vroeg Zwartvoet. 'Ik doe helemaal niks,' fluisterde ik bits. 'Ze graven onder ons.'

'Wie dan?', vroeg Zwartvoet. 'Trollen?'

'Nee, jong, zij natuurlijk. De blauwzakken'.

Ik bedacht dat we tegenover jongens uit de staat Michigan lagen. Daar had je veel mijnwerkers tussen, net zoals ik er ooit één was geweest, vóór de oorlog. 'Dat doen ze niet zomaar', zei ik.

'Echt niet?', vroeg Zwartvoet en hij duwde zijn gezicht met grote ongelovige ogen vlak tegen het mijne. Ik rook ranzige bacon in zijn adem. 'Denk je niet dat het leven in de loopgraven die blauwzakken in mollen veranderd heeft, die niet beter weten dan maar wat te graven?'

'Doe niet zo dom. We moeten terug. Melden aan de kapitein wat we gehoord hebben. Ze graven vast een tunnel tot achter onze linies om ons zo in de rug aan te vallen.'

'Melden? Aan wie dan? Hoe ga jij aan Spuwer verklaren wat wij midden in de nacht met onze buik plat in niemandsland doen? Een luchtje scheppen? Overlopen, maar halverwege misten we de compagnie al? Slaapwandelen? Als hij weet wat we echt doen, draaien we de bak in.'

'Ach kom', zei ik, 'uiteindelijk doen we juist onze soldatenplicht als we die smeerlappen kelen.'

'Akkoord, maar dat we ze scalperen vinden ze aan de top nooit goed. Weet je nog toen Quantrill die negersoldaten zonder pardon uitmoordde, nadat ze zich al overgegeven hadden? De regering weigerde meteen Quantrill en zijn mannen nog te erkennen als legitieme soldaten. Is dat wat je wil? Door je eigen regering als outlaws bestempeld worden voor overdreven wreedheid ? Ook al is die dan gericht tegen de vijand. En als ze weten wat we er aan verdienen, laat Spuwer ons verrot slaan tot we elke gram goud aan hem hebben gegeven.'

'Spuwer is een te grote patriot om zich te verrijken in zo'n business.'
'Ja, en wat dan nog, vent? In beslag nemen doet hij het toch, al was het maar om cadeau te doen aan onze regering. Denk toch eens na.'

'Kijk, we hoeven niks te zeggen over onze handel. We zeggen gewoon dat we er niet tegen kunnen om stil te zitten in die konijnenpijpen van ons en dat onze handen jeukten om er enkele te grazen te nemen.'

'Dat geloven ze nooit. Niemand is zo ijverig.'

'Ach weet je, ze zijn straks zo blij dat we dit tijdig ontdekt hebben, dat ze ons als beloning een dubbel rantsoen geven.'

'Ah, leuk, twee keer verhongeren. Waarom moeten we dit eigenlijk melden?'

'Denk na, Zwartvoet, je wilt toch dat wij deze oorlog winnen? Als we verliezen kan je een dikke streep trekken door die slavenhandel van je. Als je hun gevangenissen al overleefd.'

Zwartvoet vloekte. 'Niet zo luid', siste ik. 'Als wij hen kunnen horen, kunnen zij ons ook horen.'

'Kunnen we er niet eerst enkele naar hun Schepper zenden? Sinds we zo ingegraven zitten, ligt onze handel bijna volkomen stil.'

'Als we dit melden, hebben we de poppen aan het dansen, dan komt er vanzelf terug schot in onze zaak.'

Zwartvoet haatte de noorderlingen om hun neus voor zaken, maar zelf verstond hij ook alleen maar het argument van de dollar. We keerden terug. Een half uur later lieten we Spuwer wekken. Hij stuurde meteen een koerier naar de kolonel van ons regiment. Die zou het aan de generaal van onze brigade melden. En die weer aan de bevelhebber van onze divisie. Die aan de korpscommandant en die aan onze zeer gerespecteerde leider, Lee. Die zag er niet alleen uit als God de Vader, sommige aanbaden hem ook zo. Ik niet. Als hij echt God de Vader was, hadden we twee jaar terug al gewonnen en nu niet vast gezeten in de modder.

Spuwer salueerde naar de koerier en stuurde hem weg. Dan gordde hij zijn revolver om en zei:

'En nu jullie twee.Wat deden jullie in hemelsnaam midden in de nacht tussen de linies?'

Tegen mij: 'Wil jij zo graag terug naar je mijnen?'

Hoe zeer ik ook elke last van mijn dienst voor het Zuiden droeg, altijd bleef er wel iets van wrevel hangen, omdat ik voor de oorlog in het Noorden had gewerkt.

'Nou, voor de draad ermee. Wat waren jullie van plan? Ik wist niet dat jullie zulke grote patriotten waren dat jullie zelfs op eigen initiatief nachtelijke verkenningstochten hielden. Doen jullie dat vaker?'

We zeiden niks.

'Jullie twee gaan nu onmiddellijk terug en tot zolang de zon niet opgaat, houden jullie de vooruitgang van die lustige gravers bij, gesnopen? Als dit goed uitdraait, stel ik verder geen vragen. Hebben jullie dat goed begrepen?'

We keerden terug. 'Godverdomme', vloekte Zwartvoet, 'ik zei toch dat we hier onze bek moesten over houden.'

'Kom aan, Zwartvoet, we helpen zo de oorlog winnen.'

'Die wordt zonder extra moeite van onzentwege ook wel gewonnen, hoor. Die winkeliers en fabrieksjongens aan de overkant winnen geen oorlogen. Ze weten geeneens waarvóór ze vechten.'
'Om Noord en Zuid bij elkaar te houden natuurlijk. En sommigen voor de vrijheid van onze slaven.'

'Ach kom, aan, wat hebben zij daar aan? Die jongens willen zo snel mogelijk terug naar hun fabrieken of hun stinkende varkensboerderijen.'

'Ze schieten wel goed op, hier onder. Ik hoor hen al niet meer.'

We kropen over onze buik, terug naar onze linies, op zoek naar het geluid van de pikhouwelen.

'Zeg me niet dat we het spoor kwijt zijn', zei Zwartvoet. 'Spuwer zet ons voor de rest van de oorlog op zwaar korvee.'

'Ssst.'

'Straks gaat de zon op. Als we dan nog tussen de linies zitten, hebben we nog drie seconden en er zit een bal lood in onze hersenen'

'Ssst', zei ik weer, 'zo horen we hen nooit.'

'Hoe kunnen ze nu zo verdomd snel graven?'

'Wat wil je? Het zijn mijnwerkers.'

'Kun jij ook zo snel graven?'

'Ik weet hoe je onderaardse gangen moet stutten. Dan kun je vlot werken.'

'Zeg dat maar niet aan Spuwer of voor je het weet, ben je zelf een tunnel aan het graven. De andere richting uit.'

'Sstt', zei ik, 'ik hoor hen terug.'

'Kunnen we die tunnel niet doen instorten?', vroeg Zwartvoet.

'Hoe dan? Die jongens weten wat ze doen, hoor. Dat stort niet zomaar in.'

'Zeg, als ik hoor hoeveel bewondering jij hebt voor die opportunisten, vraag ik me echt af, waarom je bij ons dient.'

'Niks bewondering. Je moet je vijand kennen. Luister, aan deze snelheid zitten ze morgen tegen de middag aan onze linies en tegen morgenavond zitten ze achter ons. We weten genoeg, laat ons terug gaan.'

Achter ons deel van het front trok Lee extra troepen samen. Wat de noordelijken precies van plan waren met hun tunnel wisten we niet, maar we waren voorbereid op een stevige aanval. Als we deze ook nog afsloegen, hielden ze er misschien eindelijk eens mee op. In een maand tijd had Grant al meer dan 50 000 man verloren. Bij Cold Harbour wel 7000 in minder dan een half uur. Dat was veel volk. Zelfs voor het dichtbevolkte noorden.

Nog een honderdtal scalpen en ik had genoeg om een claim te kopen in het verre westen, over de Mississippi. Mijn eigen goudmijn. De winst die daaruit zou volgen, was nog veel groter dan die uit slavenhandel. Ik had trouwens te veel van onze officieren horen beweren dat het met de slavernij gedaan was. Of we nu wonnen of niet. Er waren al te veel zwartjes die weggevlucht waren en van hun vrijheid hadden geproefd.

3.

Ik lag in de loopgraaf, uit te rekenen hoeveel ik precies nodig had voor een goede claim, hoeveel voor gereedschap, hoeveel voor een jonge slaaf om mij te helpen alles op te zetten. Ik sprong echter recht toen ik de grond voelde trillen. 'Ze laten ons ontploffen', riep ik. Ik krabbelde overeind en liep zo snel mogelijk naar achter door de verbindingsloopgraven naar de achterhoede. Maar te laat. Ik kwam maar enkele meters ver terwijl de aarde onder mij als een zeegolf omhoog stroomde. Toen ik na een lange val weer terugkwam, zat ik helemaal onder. Ik kon me niet bewegen. Bedolven zou ik stikken.

Tot ik voelde hoe men aan mijn armen trok. Beetje bij beetje kwam ik los. Ik lag te puffen op de omgewroete aarde. Onbeschaamd peuterde ik de aarde uit mijn neusgaten.'Zoek een geweer. Ze komen', zei Spuwer. Er was een geweldige krater in onze linies geslagen. Onder ons hadden de noordelijken een grote lading springstoffen tot ontploffing gebracht. Nu profiteerden ze van de verwarring om ons aan te vallen.

'Ze hebben hun eigen graf gegraven', hoorde ik iemand roepen. Mannen lachten hysterisch, uitzinnig van blijdschap. Ik vond nergens een geweer, dus ik keek naar beneden waar ik stond. Waar net nog een batterij kanonnen stond, was nu een gigantische krater geslagen. De noordelijken waren tijdens hun aanval domweg in die krater gelopen. In plaats van er omheen te gaan. Die van ons konden hen ongestoord bestoken. De blauwzakken krioelden als gevangen insecten en vertrapten elkaar. De oogst aan scalpen zou fenomenaal groot zijn.

Maar waar was Zwartvoet? Die lag voor de ontploffing naast mij. 'Een spade! Geef mij een spade!', schreeuwde ik. Niemand reageerde, iedereen wilde zoveel mogelijk blauwe sitting ducks de hoek om helpen. De frustratie van een maandlang bestookt te worden, deed ieders bloed koken. Sommigen hadden tranen van geluk over hun wangen stromen terwijl ze geweren met bajonetten als speren in de krater mikten. Dat ging sneller dan laden en schieten.

Een spade vond ik nergens. Een bajonet wel. Beter dan niks. Ik groef wat ik kon. Enkele meters van waar ze mij omhoog hadden getrokken. In mijn haast sneed ik mij aan het lemmet. Onze sergeant zag mij en gaf mij een schop. 'Het is te laat. Wreek je maat op die geniepige rotzakken.' Ik duwde hem van me af en groef verder. Gelukkig liet hij mij verder met rust.

Uiteindelijk raakte ik iets met de bajonet. Ik trok de bajonet terug. Er zat bloed aan. Ik groef voorzichtig verder met mijn handen. Een hoofd. Ik wreef er de aarde af. Het was Zwartvoet. Dood. Zijn mond vol aarde. En een lelijke snee over zijn voorhoofd tot op zijn linkerooglid waar de bajonet hem had geraakt.

Ik trok hem toch vanonder de aarde. Sloeg op zijn wangen. Riep: 'Kom aan, je mist de beste oogst van de hele oorlog.' Maar hij gaf geen kik. Razend rende ik naar de krater en sprong over de rand. Ik herinner mij dat ik de bajonet in de borst van een zwaar bebaarde blauwzak plofte en dat ik daarna de kolf van een geweer tegen mijn hoofd kreeg. Daarna niks meer.

4.

De oorlog is al jaren afgelopen en verloren. Ik heb mijn claim. Niet zo'n grote als waarvan ik droomde, maar ik heb hem. Een jonge negerslaaf heb ik ook niet. Niet alleen had ik die nooit kunnen betalen, daar kwam ik te veel scalpen voor tekort, maar dat heeft onze nederlaag sowieso onmogelijk gemaakt. De slavernij is ten onder gegaan samen met het Zuiden. Het enige beetje hulp dat ik krijg, komt van ouwe Jethro. Die heeft zijn vrijheid nu ook. Maar waar moest hij heen? Een oude man, zonder familie, zonder kinderen. Hij is doodsbang van de vrije wereld. In het begin verbood ik hem om mij nog meester te noemen, maar het is hopeloos.

Ik ben blij met zijn hulp. In het laatste jaar oorlog hebben ze mij lelijk te pakken gehad. Als ik alles moest doen met mijn ene arm, kwam ik nergens. De claim levert zo goed als niks op. Wat stofgoud zo nu en dan. Ik probeer zelfs niet meer. Daarom lig ik nu verscholen tussen de rotsen. Met uitzicht op de rivier, die langs mijn claim stroomt. Mijn geweer over de schouder van Jethro, zodat ik kan mikken. Als de prooien zelf niet in God geloven, is de wreedheid maar half zo ongoddelijk. Trouwens, als God ecbt bestond had hij het Zuiden laten winnen. Nou ja, God neemt en hij geeft. Dankzij die rotoorlog heb ik tenminste een vak geleerd.

Zo af en toe stoppen er Navajo-indianen, als ze van het dorp terugkeren naar het reservaat. Die zijn meer waard dan wat mijn claim aan goud kan geven.

Mijn zus werkt nog steeds in die kapperszaak, en ouwe Jethro is blind geworden, die kan tegen bloed nu.

 

Er zijn bezoekers online, waarvan leden: .