writehi(s)story Passie voor schrijven
home   wat is writehi(s)story?   bladeren   uitgeven   gezamenlijke publicaties   boekenwinkel   manuscriptanalyse   inschrijven   contact   
top 10   wedstrijden   forum   hulp   
 
naam:  
pass:  


wachtwoord vergeten?
 
 

Volg ons op facebook

Ga naar chat

< terug

Betere leesbaarheid

Mijn vriend Benjamin

door John

Mijn vriend Benjamin

Deel 1: Ergens zowat halverwege

Ik heb het sterke vermoeden dat Louis Neefs mijn vriend Benjamin heeft gekend en er een liedje heeft over geschreven. Hoe dan ook, de Benjamin uit het liedje, en de Benjamin die ik heb gekend, lijken als twee druppels water op elkaar.
Bijna iedereen kende Benjamin onder zijn bijnaam, maar om niemand voor het hoofd te stoten of te compromitteren, ga ik deze hier niet noemen. Slechts enkelen kenden zijn echte voornaam. Hij woonde op Achterwets, ergens zowat halverwege het speelpleintje in Battel en het Zennegat. Benjamin was een jeugdvriend.
Van zodra hij 's morgens zijn ogen open deed, was hij klaarwakker. Tegenwoordig zou zo'n jongen al snel een ADHD-stempel krijgen, maar in onze jeugdjaren bestond die ziekte nog niet. Toen was je lastig, speels, babbelziek of overactief. Benjamin was er één uit de duizend.
Zelfs in zijn dromen beleefde hij de wildste avonturen. Te paard, oorlog voerend. Als ridder met een zwaard. Als indiaan met pijl en boog. Als cowboy met een revolver. Altijd aan de winnende hand. Strijdend voor rechtvaardigheid. Vechtend ter bescherming van de underdog in zijn fantasie.
Als Benjamin wakker werd, was zijn eerste reactie er altrijd één van verbazing. Hij was verrast dat hij in zijn bed lag. De overgang van zijn boeiende dromen naar de alledaagsheid van zijn slaapkamer, vond hij te bruusk. Zonder enige verwittiging of aankondiging, viel hij van zijn paard in zijn bed. Hij ergerde zich daar aan. Dikwijls probeerde hij zijn ogen toe te doen om terug in zijn visioen te geraken, maar tevergeefs. Hij had moeite om te aanvaarden dat er weer een nieuwe dag was aangebroken. Te vaak een vervelende dag voor hem. Een schooldag. Met een meester die voortdurend achter zijn veren zat en hem niet met rust kon laten. Benjamin ging niet graag naar school. Zijn eerste ervaringen met meesters en juffrouwen deed hij op in het kleuterschooltje op de Hoge Weg. Het schooltje zag er wel leuk uit, en ruimte was er genoeg, maar Benjamin deed graag zijn eigen goesting. Hij hield niet zo van 'doe nu dit, en doe nu dat'. Aan samen liedjes zingen, had hij een hekel. Binnen de lijntjes kleuren of schilderen kon hij niet. Bij Benjamin moest het vooruitgaan. Zonder er diep over na te denken. Zonder veel moeite te doen om iets proper af te werken. Hij was absoluut geen slechte jongen. Hij had een gouden hart, maar het lag wel op zijn tong.
Elke morgen kwam zijn moeder de trap op. Een vrolijk deuntje fluitend om haar komst aan te kondigen. Zijn hele verder leven heeft dat deuntje bij Benjamin voor zure oprispingen gezorgd. En in plaats van de deur zachtjes te openen, duwde ze er tegen alsof het huis in brand stond.
'Benjaminneke', want zij was één van de weinigen die hem bij zijn echte naam noemde, 'het is tijd om op te staan. Het is bijna half acht', zei ze dan zachtjes alsof hij haar al niet van kilometers ver had horen aankomen. En elke morgen deed hij alsof hij nog sliep.
'Benjamin!', riep zijn moeder dan een tweede keer, maar veel luider. 'Het is hoog tijd', en ze trok alvast de gordijnen open.
Kreunend en zuchtend, deed hij dan zijn ogen open op een kiertje, om het felle licht nog even buiten te sluiten. Hij kon onmogelijk direct uit zijn bed wippen. Zo actief hij overdag kon zijn, zo lui was hij als hij in zijn bed lag. Hij had altijd nog tijd genoeg en strekte zich nog eens goed uit. Na wat gerommel in de badkamer was zijn moeder weer de trap afgegaan om een paar boterhammetjes te smeren. Choco was zowat het enige dat hij 's morgens at. Nutella bestond nog niet. Het was al Kwatta wat de klok sloeg. Of eentje met konfituur als het brood van gisteren op was, maar er wel nog sneetjes van eergisteren over waren. De konfituur maakte de boterhammen iets zachter. Tegenwoordig kun je bijna een ganse week van hetzelfde brood eten, maar dat was vroeger niet het geval. Elke dag leverde bakkerij François, van op de Liersesteenweg, brood aan huis, maar 's anderendaags was het verse er al lang af. Als er niemand thuis was, lag het brood op de dorpel voor de deur. Geen enkel kind kon van dat lekkere, verse brood afblijven. Benjamin mocht van zijn moeder alleen de twee buitenste korsten van het brood opeten voor ze thuiskwam.
Benjamin genoot er van om in bed, op zijn rug liggend, te staren naar het plafond, om de beweeglijke vliegen in het oog te houden, en de geduldig op een prooi wachtende spinnetjes in de hoeken. Dit hielp hem om na te denken over wat de dag zou brengen. Naar de vervelende dingen die hem te wachten stond, moest hij nooit lang zoeken. Die kwamen hem vanzelf voor de geest. Over de plezante moest hij iets langer nadenken. Zeker op schooldagen. Behalve op woensdag, want dan was er maar een halve dag school. Dan verscheen de glimlach het snelst.
Een uitnodigende, zachte lentezon, stroomde met volle kracht zijn kamer binnen en zette alles in een betoverende gouden gloed. Zelfs zijn sjofele kleren van gisteren en eergisteren en van de dag daarvoor, die over de stoel hingen, zagen er mooier uit, en minder afgedragen. Het licht maakte zijn kamer groter en fraaier dan ze eigenlijk was. Benjamin kon zo genieten van die paar minuten onverstoorbare rust. Van de geluiden die hem door het open raam tegemoet kwamen. Het gekwetter van de mussen en de vinken brachten de wereld van buiten tot leven in zijn kamer.


Deel 2: De zotte morgen

Vanuit zijn kamer keek Benjamin uit op de Leuvense Vaart. Daarbuiten was meer dan leven genoeg om zijn aandacht te trekken. Eenden en meeuwen die op het water landden, en kopje onder doken, op zoek naar iets te eten. Mussen die van tak naar tak wipten, alert rondkijkend naar mogelijk gevaar, maar even goed loerend op een lekkere prooi. Nog dichter bij zijn raam liepen de mieren over zijn dorpel. Urenlang kon Benjamin hun route volgen en kijken hoe ze elkaar kopjes gaven als begroeting, en misschien ook als aanmoediging om ondanks het gewicht van hun last, toch maar naarstig verder te doen. Het immer drukke buitenleven bracht ook Benjamin tot leven. Zijn, tot dan toe, waterige en slaperige ogen, verscherpten hun blik en de luie sluier die over zijn hersenpan lag, verdween als sneeuw voor de zon.
Zijn moeder riep altijd nog een derde keer, van beneden aan de trap.
'Benjamin, als je nu niet maakt dat je uit je bed komt, ga je te laat zijn op school!'
'Ja, ma', antwoordde Benjamin zeurderig, alsof elke morgen hetzelfde ritueel werd gerepeteerd.
Benjamin hing zijn pyjama achter de deur van zijn slaapkamer, en stapte de piepkleine badkamer in. Vaalgele tegeltjes rondom, geen verwarming, bitter koud in de winter. Het ligbad mocht enkel op zaterdag gebruikt worden. Door de week moest hij zich wassen aan de lavabo. Een douche was er niet, een douchekraan in bad evenmin. Niet alleen verbruikte in bad gaan veel te veel water, bovendien was het lastig om telkens die goudvissen uit het bad, tijdelijk in de lavabo te zetten. Na lang zagen had Benjamin op Battel-kermis, vier goudvissen gekregen van zijn moeder. Hij vond het zielig hoe die visjes in een klein bakje, in niet veel meer dan een druppel water, moesten rondzwemmen, en zich zo van hun beste zijde moesten laten zien om geadopteerd te kunnen worden. Ter compensatie voor dat gebrek aan ruimte had Benjamin aan zijn moeder voorgesteld om die goudvissen in hun bad in de badkamer te houden. Dat bad werd toch alleen maar op zaterdag gebruikt, en die vissen vonden het vast niet erg om dan een uurtje gezellig dicht bij elkaar, in de lavabo, te zwemmen. Wonderwel was zijn ma daar vrijwel direct mee akkoord gegaan. Zij kon Benjamin nogal moeilijk iets weigeren. Haar jongste, haar oogappel, haar benjamin. Zo schattig!
Vermits er goudvissen in bad zaten, en het geen zaterdag was, moest Benjamin zich dus wassen aan de lavabo, de poembak, zoals wij indertijd zeiden. Een klein beetje water op een washandje, even lichtjes over de zeep wrijven, twee keer vegen door het gezicht, in de nek, onder de oksels, de piemel en het achterwerk steevast als laatste, en dat was, alles in acht genomen, toch niet zo onbelangrijk. De wasbeurten van Benjamin namen nooit meer de dertig seconden in beslag. Er hing één handdoek die een week lang door iedereen werd gebruikt. Als er op zaterdag in bad werd gegaan, werd er ook een nieuwe handdoek in gebruik genomen. De laatste die in bad ging, en het ging volgens leeftijd, kon zich amper afdrogen. Benjamin was de jongste van het gezin, en dus altijd de laatste om in bad te gaan. Tegen dan was de handdoek kloddernat. Tegenwoordig liggen mensen minstens een halfuurtje languit te relaxen in hun lekker warme bad, maar zo ging het er vroeger niet aan toe. Het gezin bestond uit vijf mensen, en die gingen één voor één, in hetzelfde water, een paar minuten in bad. Het water waarin de vissen zwommen werd gelukkig wel vervangen. Enkel op zaterdag kwamen alle lichaamsdelen in contact met water, en werd het haar gewassen met dezelfde zeep die ook voor al de rest werd gebruikt. Op een paar minuten tijd was iedereen ook alweer uit het bad. Niet alleen werd het water vuiler, het werd ook kouder. In bad gaan was niet het aangename tijdverdrijf dat het nu is. In bad gaan was voor Benjamin een marteling. En niet alleen omdat zijn vissen dan in de lavabo moesten.
'Droogwrijven tot je kaken rood zien', zei z'n moeder altijd, na het kattenwasje aan de lavabo. Benjamin trok zijn kleren van gisteren weer aan, die ook zijn kleren waren van eergisteren, en van de dag daarvoor, en huppelde de trap af, richting keuken. Zijn drie boterhammetjes lagen klaar, en zijn kop koffie stond er als een soldaat naast. Benjamin dronk erg graag koffie, en was er al vroeg mee begonnen. Geen mens die toen dacht dat het kwaad zou kunnen. Veel koffie, veel melk, veel suiker. Dat was zijn recept. Veel van alles. Zijn ma wist perfect wat ze deed.
De boerderij waar Benjamin woonde, moest nog ontwaken. De loomheid van de pas begonnen dag hing nog in de lucht. In de woonkamer waren de gordijnen nog dicht. Veel leven zat er nog niet in huis. Het was alsof het wachtte tot Benjamin voor de pinnen kwam. De kolenstoof was zo goed als uitgedoofd, en nog niet opnieuw opgepookt. Hun zwarte kat, met de erg toepasselijke naam Poessie, lag er 's morgens altijd naast om het laatste beetje warmte in zich op te nemen. In de keuken tikte het klokje, in de vorm van een donkerbruin Zwitsers chalet, rustig de minuten weg. Oh wat tikte de tijd toen heerlijk traag. Met elke beweging van de wijzers, bewoog er een kettinkje zachtjes omhoog. Tot boven in zijn bed hoorde Benjamin hoe zijn ma elke morgen het mechanisme van de klok op gang hield, door de fijne ketting weer helemaal tot beneden te trekken. Die routine was zo rustgevend. Alles was zo geweldig voorspelbaar.
'Waarom roep je mij elke morgen zo vroeg op', vroeg hij aan zijn moeder toen hij de klok in het oog kreeg.
'Het is nu nog altijd geen acht uur'.
Zijn ma nam nooit de moeite om daar op te reageren. Haar geduld was eindeloos.
Benjamin at zijn boterhammetjes met choco, en slurpte tussenin van zijn koffie. Dat lekkere papje in zijn mond, vond hij zalig. Die combinatie van choco met koffie, op een bedje van boterham was als een engeltje dat op zijn tong piste.
Als zijn ma eventjes niet keek, deed hij nog snel twee extra klontjes in zijn koffie en knabbelde ze op voordat ze gesmolten waren.
Het begin van de dag was niet het favoriete luik voor Benjamin. Hij moest te vroeg opstaan naar zijn goesting, zijn moeder maakte teveel lawaai met haar opdringerige fluitdeuntje om hem wakker te maken, het water in de badkamer was te koud, zijn koffie was niet heet genoeg en elke morgen moest hij zeuren voor een vierde en een vijfde boterham, met méér choco. Bovendien werd er ook nog eens verwacht dat hij de tafel afruimde omdat hij als laatste beneden was gekomen en gegeten had.
Benjamin was de jongste van het gezin. Hij was een jaar of negen toen ik hem beter leerde kennen. Zijn broer Tim was ongeveer vier jaar ouder. 'Ik herinner mij nog goed, Tim, hoe men mij vertelde van het harde buitenleven, de boeren op hun velden, het binnenhalen van de oogst, het weer was droog en heet'*.
Zijn zus Rozane was de middelste. 'Weet je nog die nacht Rozane, dat we samen op de stoep, dat we lachten omdat huilen zoveel meer pijn doet dan geroep'**.
Als je negen bent, dan zijn de herinneringen van de jaren daarvoor nog niet in zijn geheel uitgewist. Benjamin zou nooit van zijn leven vergeten hoe beschaamd hij was dat hij naar school moest in een kort, wit jasje in kunstleder, dat voordien nog van zijn zus was geweest. Zijn ma kon vrij goed naaien en de jas paste niet meer voor Rozane. Ze had het wat ingekort en er een blouson van gemaakt. De knopen van een meisjesjas staan echter aan de andere kant. Ze had er niet beter op gevonden dan de knopen van plaats te wisselen en de vroegere knoopsgaten dicht te plakken met kleine, ronde restjes kunstleder van het door haar afgeknipte deel. Elke keer Benjamin dat jasje moest aandoen, weende hij tranen met tuiten, en schreeuwde hij moord en brand.
In zijn jongste jaren was Benjamin eigenlijk wel een bleiter. Als hij zijn goesting niet kreeg of als er hem iets niet ging, dan trok hij alle registers open. Zijn oudere broer Tim is diegene die gestart is met hem 'onzen bleiter' te noemen. Het is allemaal begonnen toen ze met het hele gezin voor een dagje aan zee waren. Benjamin zal een jaar of vier geweest zijn, en hij was verzot op salami. Voor de picknick, 's middags in de duinen, was er van alles voorzien voor bij de boterhammetjes, maar van zodra Benjamin de salamiworst in het oog kreeg, graaide hij die uit de handen van zijn moeder, en ging ermee op de loop, zo hard hij kon. De eerste die reageerde was Suzanne, een nichtje van de familie, die ook mee aan zee was. Rozane en Suzanne. 'Suzanne neemt je mee, naar een bank aan het water, duizend schepen gaan voorbij, en toch wordt 't maar niet later, en je weet dat ze te gek is'***. Heel inventief met namen waren ze niet in die tijd. Toen Suzanne Benjamin had ingehaald en de salami had afgepakt, zette hij zijn keel open en begon te janken alsof hij werd gekeeld. Vanaf toen is Tim hem 'onzen bleiter' beginnen noemen.
* tekst Wim De Craene
** tekst Wim De Craene
*** tekst Herman van Veen


Deel 3: Bagagedrager

Benjamin begreep niet waarom hij van zijn moeder naar school moest. 'Als je luistert naar de wolken, als je luistert naar de wind'*, dan valt er zowel binnen als buiten zoveel te beleven en te ontdekken, dat hij de tijd die hij op school doorbracht als verloren beschouwde. De kikkers die in de beek, vlakbij de boerderij, zwommen en sprongen, gingen toch ook niet naar school? Hoe konden die kleine stekelbaarsjes het redden in die grote, boze wereld, als Benjamin er niet was om ze in het oog te houden? Zouden de salamanders overleven als ze niet elke dag de vliegen te eten kregen, die hij met volle overtuiging voor hen dood mepte? Op zich stoorden die vliegen Benjamin niet, maar hij vond dat de salamanders in de beek, te mager werden. Het was eten of gegeten worden, wist hij. Het recht van de sterkste. En dat zullen ze in de kleuterschool op de Hoge Weg geweten hebben.
Elke schooldag bracht zijn ma Benjamin met de fiets naar school. Hij zat vanachter op de bagagedrager op een dubbelgevouwen kussen dat door een snelbinder op zijn plaats werd gehouden. Met zijn voeten op twee uitklapbare steunen aan de zijkant van de achterwielen.
Als zijn ma één keer per maand een afspraak had met vrouwen van de boerinnenbond, dan bracht zijn pa hem, dik tegen zijn goesting, naar school. Op de buis tussen het stuur en het zadel was een klein, rood zitje gemonteerd, met twee metalen voetsteunen op de schuine buis die naar het tandwiel liep. Zijn pa liet duidelijk merken dat het tegen zijn zin was. Hij had altijd zoveel werk op het veld en met de beesten, dat hij het, net als Benjamin zelf, een ontzettend tijdverlies vond om hem naar school te brengen.
'Hij kan toch eens een dagje thuisblijven?', mopperde hij dan, met een vette knipoog naar Benjamin. Dat was voor mijn vriend het signaal om zijn meest engelachtige gezicht op te zetten, maar zijn ma was onvermurwbaar.
'Zou je dan willen dat hij later, net als jij, met een 'stoepeke' koude koffie, naar het veld moet trekken om zich krom te werken voor een appel en een ei?', reageerde ze dan.
Binnensmonds vloekend sleurde zijn vader Benjamin op de fiets en reden ze al waggelend tot vooraan op de Hoge Weg. Zijn pa was het niet gewend om met de fiets te rijden, en al zeker niet met een nooit stilzittende jongen op de buis voor hem, en hij kon moeilijk zijn evenwicht bewaren. Benjamin zag het nut niet om naar school te gaan. Hij wou later boer worden, net als zijn vader. Hij wou met zijn handen in de grond wroeten en de koeien en de varkens verzorgen. Daar leerden ze in de kleuterschool niet over.
Zijn pa en ma hadden de stilzwijgende afspraak dat moeder één keer per maand naar de vergadering van de boerinnenbond mocht en dat vader twee keer per maand mocht blijven hangen in het staminee aan de kerk om met de kaarten te spelen en pinten te drinken. Waarom vader twee keer, en moeder maar één keer? Dat ging zo in die tijd. Dat was niet meer dan normaal. Niemand stelde zich daar vragen bij. De tijd dat vriendinnen onder elkaar een citytrippeke mochten doen, was nog veraf. In Battel hadden ze toen nog nooit over Dolle Mina's gehoord. Vrouwen die met een kort rokje, en nagenoeg blote borsten, demonstreerden voor hun rechten. De ma van Benjamin schikte zich openlijk in die bijrol, maar als vader er niet was, en dat was hij bijna nooit, dan deed ze lekker haar eigen zin. Het was een sterke vrouw die iedereen, ook vader, en dat wist hij zelf goed genoeg, flink onder de duim hield. Ze discuteerde nooit als haar iets werd gezegd of opgedragen. Ze knikte, slikte, en deed rustig verder waar ze mee bezig was. Een eigenschap die haar veel gemoedsrust en levensvreugde heeft gegeven. Ze was altijd bezig, maar ze maakte telkens tijd voor haar kinderen als die haar nodig hadden of het haar simpelweg vroegen. Ze was een goedlachse en erg opgewekte vrouw.
Hoe dan ook moest Benjamin elke dag naar school om er te leren zingen en spelletjes te spelen. Al snel vond hij dat allemaal nutteloos. Hij kon niet zingen, hij kon de woordjes niet onthouden, en hij speelde veel liever in en rond de beek, in de velden tussen Vaart en Dijle. Dicht bij de boerderij. Als hij aan zijn juffrouw vroeg waarom hij eigenlijk naar school moest, dan antwoordde ze 'om te leren stilzitten'. Dat vond Benjamin het meest stuitende dat hij ooit had gehoord. Leren stilzitten! Waarom zou je dat in godsnaam moeten doen? Wat was daar leuk aan? En na de boterhammetjes van 's middags, moesten ze een dutje doen. Dat vond hij al helemaal te gek. Alsof hij 's nachts nog niet genoeg tijd verspeelde. Als zijn ma hem rond halfvier van school kwam halen, dan kreeg ze te horen dat Benjamin niet kon stilzitten en niet kon zwijgen. Terwijl dat in het latere leven net positieve eigenschappen zijn.
'Hij wilt niet dit, en hij kan niet dat'. Altijd negatief.
Zijn ma vond het soms zelf zo erg dat ze Benjamin 's middags al van school ging halen, omdat ze hem dan wat langer bij zich had. Zij genoot wel van haar jongste spruit.
Het was waar dat Benjamin al in de kleuterschool vocht met andere jongens. Hij kon niet verdragen dat ze een meisje pestten omdat ze stotterde, of omdat ze luizen had, of dat ze zijn vriend uitlachten omdat hij dik was.
'Daar kan dikken Theo toch zelf niet aan doen', zei Benjamin dan tegen zijn 'sjusjooke', want hij had moeite om 'juffrouwke' duidelijk uit te spreken.
Zijn juffrouw luisterde nooit naar zijn redenen, maar veroordeelde wel zijn gedrag. Volgens hem had ze niet veel mensenkennis. Ze begreep bijvoorbeeld niet waarom hij met zijn armen over zijn borst gekruist in de hoek ging staan als ze moesten repeteren voor sneeuwwitje en de zeven dwergen. Benjamin vond zichzelf een prins, een ridder. Geen dwerg!
Toen hij zes was, mocht hij eindelijk naar de grote school op de Battelsesteenweg. In zijn kielzog mocht ik met hem mee. De schoolbus pikte ons op aan de bushalte op de Hoge Weg, recht tegenover de melkboer. De eerste dagen was hij enigszins onder de indruk van de grotere jongens die op de speelplaats rondliepen, maar dat heeft niet lang geduurd. Juffrouw Smits, een al wat oudere dame die het klappen van de zweep kende, wist al snel welk vlees ze in de kuip had. Na een rustige eerste week stapte Benjamin, met vastberaden tred, op maandagmorgen, de klas binnen met de melding dat hij het niet vond kunnen dat wij niet naast elkaar mochten zitten in de klas.
'Wij zijn ridders van de melkbrigade', zei hij. 'Wij worden later groot en sterk, want wij drinken elke dag melk. Milke melke mol, karditsel karditsel kardol, elke dag een glaasje vol', zei hij vol overtuiging tegen juffrouw Smits.
Met een glimlach van oor tot oor plaatste ze ons op de eerste bank, tegen haar lessenaar. Benjamin keek mij aan met een triomfantelijke blik op zijn gezicht.
'Nu hebben we een juffrouw die ons begrijpt', fluisterde hij in mijn oor. Zo fier dat hij op de eerste bank mocht zitten.
* tekst Spinvis


Deel 4: Wat een leven

Op de lagere school op de Battelsesteenweg had Benjamin al snel door wat er mocht, en wat niet, wat nog net door de beugel kon, en wat niet. Bij sommige van de grotere jongens bleef hij wijselijk uit de buurt, van vele anderen was hij niet bang. Als de meesters en de juffrouwen die belast waren met de speelplaatsbewaking, onder elkaar aan het praten waren, durfde Benjamin wel eens een mot en een stamp uitdelen. Niet zomaar slagen om te slagen. Benjamin was geen rotjong. In zijn ogen deed hij net hetzelfde als in de kleuterschool op de Hoge Weg. Het verdedigen van de zwakkeren. Vechten tegen onrechtvaardigheid. De pesters een toontje lager laten zingen. De brulapen met hun voetjes weer op de grond zetten. Benjamin voelde zich een soort Robin Hood.
Juffrouw Smits, van het eerste leerjaar, zag vooral het goede in Benjamin. Ze zag zijn gedrevenheid, zijn positieve instelling. Ze was gecharmeerd door zijn guitige glimlach. Hij was zeer behulpzaam voor zijn klasgenootjes. Eén van de meisjes had op een keer haar been gebroken, en ze zat de hele tijd in een rolstoel. Benjamin heeft weken aan één stuk met dat meisje rondgereden. Als er iemand hardop durfde zeggen dat ze op elkaar verliefd waren, dan liet Benjamin de rolstoel staan waar hij stond, en dan zat het er tegen. Na een tijdje kende iedereen zijn explosiviteit, en de meesten wilden het met hem niet aan de stok. Ik meen me te herinneren dat het meisje van Engelse afkomst was. Haar vader zat in Mechelen 'op den bureau' van een bedrijf dat waspoeders, en dergelijke, fabriceerde. Ik weet het nog goed. Ze heette Jennifer Jennings, maar iedereen, behalve Benjamin, noemde haar Jenny. 'En toen kwam jij …, en danste lief als de lente voorbij'.
Juffrouw Smits was al bijna aan het einde van haar loopbaan. Ze was lief en geduldig. Met het voorkomen van een doorsnee oma. Benjamin had haar graag, en ik denk dat dit wederzijds was. Het maakte de schok bij de overgang naar het tweede leerjaar alleen maar groter. Juffrouw Van Dijck was jong én knap. Alle dagen zwaar geschminkt. Dikke, volle lippen die de hele dagen zo rood als krieken zagen. Een bepoederde wipneus die dag kwam zeggen, net onder de donkerbruine, priemende ogen, die alles zagen. Lange, pikzwarte haren, hoog opgestoken op haar hoofd, diep gedecolleteerd en kort gerokt, met donkere nylon kousen. In vergelijking met juffrouw Smits was ze een brulboei. Een orkaan, een wervelwind.
Ze maakte Benjamin meer dan eens belachelijk voor de hele klas. Zoveel begrip juffrouw Smits had voor de jongen die Benjamin was, zo weinig begrip toonde juffrouw Van Dijck. Iedereen gelijk voor de wet was haar motto. Een aanpak die Benjamin duivels maakte. Soms zat hij van woede te trillen achter zijn lessenaar. Op een keer waren wij onder elkaar het alfabet aan het opzeggen, met KOR voor elke letter. Je weet wel KOR-a, KOR-b, KOR-c. Dom en naïef, maar ja. We waren ook nog dom en naïef. En maar gniffelen en lachen, want stiekem stelden we ons juffrouw Van Dijck voor, in niets anders gekleed dan in een korset.
Onze binnenpretjes waren achteraf beschouwd natuurlijk lichtjes belachelijk , maar om Benjamin voor de ogen van de klas, vooraan op de trede, het ganse alfabet te laten opzeggen, met KOR- voor, dat ging er in onze ogen toch ver over. Bovendien werd Benjamin door iedereen, behalve door mij vanzelfsprekend, uitgelachen, en dat kon hij al helemaal niet pruimen. Benjamin deed braaf wat er van hem gevraagd werd, maar hoe verder hij in het alfabet kwam, hoe meer de lachers beseften wat hun te wachten stond. Bij de KOR-x, KOR-y en KOR-z was het muisstil in de klas, en voor Benjamin weer ging zitten, keek hij de hardste lachers diep in de ogen. De afrekening was niet mis. Er werd nadien niet meer gelachen met hem.
Benjamin was over de hele lijn een middelmatige leerling. In heel zijn schoolcarrière zou hij maar één keer negentig procent halen op zijn rapport, en laat dit nu net bij juffrouw Van Dijck zijn geweest. Misschien was ze toch nog de slechtste niet. Hij lag nooit wakker van zijn punten. Hij gaf geen moer om zijn resultaten. Hij begreep de bedoeling niet van het begrip 'school'. Hij had niet de indruk dat hij nog veel leerde. In het eerste had hij leren lezen en rekenen. In het tweede was het alleen maar meer van hetzelfde. Hij wist nog altijd niet hoe een zwaard werd gemaakt of hoe een Indiaan zonder zadel op zijn paard kon blijven zitten. De godganse dag werd er gebabbeld, maar de voor Benjamin interessante onderwerpen, kwamen nooit aan bod. Als hij het vroeg aan zijn juffrouw dan zei ze dat hij dat later nog wel zou leren. Volgens hem wiat ze het zelf niet eens. Dat was dan lerares!
Uren en uren moest hij op school doorbrengen en 'zijn best doen' en 'flink zijn'. Voor Benjamin waren dit ongrijpbare begrippen, waar hij niets mee kon. Hij snapte niet dat zijn slaagkansen later in het leven, en zijn geluk, zouden kunnen afhangen van wat hij op school presteerde. Hij had het er altijd over, wat we allemaal zouden kunnen doen als we niet naar school hoefden. In de winter sneeuwmannen maken die dan met elkaar een sneeuwballengevecht aangingen. In de lente gaan vissen en zwemmen in de vaart. Wanneer het water nog heerlijk fris is, en je hele lijf tintelt van opwinding en van de kou. Kikkers en salamanders zoeken om simpelweg in het oog te houden, en ter plekke een scenario te bedenken van wat die beestjes allemaal van plan waren.
Ook de manier waarop werd lesgegeven en waarop de leerlingen werden behandeld, verafschuwde hij. Een hel dag lang, met twee achter een lessenaar, op een harde, houten stoel. Op het einde van de dag voelde je niet eens meer dat je achterste verdoofd was van op dat beenharde zitvlak te zitten. Je zou vergeten hebben dat je een poep had. Zelfs na urenlang paardrijden, deed je achterwerk niet zo'n zeer. Godsdienst, geschiedenis, aardrijkskunde, rekenen. Zo saai allemaal. Het werd droog opgediend en in je strot geramd. Benjamin had moeite met slikken, en hij mocht nooit eens een slokje water gaan drinken aan de lavabo in de klas. Waarom stond die er dan, vroeg Benjamin zich luidop af.
'Dan wil iedereen drinken', zei juffrouw Van Dijck.
'Maar niemand heeft zo'n droge keel als ik', riep Benjamin dan, en keek eens rond in de klas. Iedereen schudde zijn hoofd. Benjamin had het meeste dorst. Dat was duidelijk.
Als Benjamin 's morgens zijn boterhammetjes met choco zat op te eten, en de zon scheen, dan zat hij steevast te denken aan de tijd die hij weer op school moest slijten. Hoe harder de zon scheen, hoe moeilijker hij het had om zijn boekentas te pakken en naar de bushalte te gaan. Hij was jaloers op zijn buurjongens, Sjors en Sjimmie, die op jonge leeftijd al gestopt waren met school, en samen met hun vader en drie ezels het land mochten bewerken. Ze moesten hard werken, maar daar was Benjamin niet vies van. Hij had handen aan zijn lijf.
Zelfs in zijn dromen werd Benjamin lastig gevallen door al wat hij op school moest leren en waarvan hij dacht het nooit onder de knie te zullen krijgen. Hoedanook stonmd er weer een nieuwe schooldag voor de deur. Zijn ma moest hem bijna het huis uit schoppen. Eenmaal buiten keek Benjamin eens goed rond naar zijn omgeving. Het korenveld aan de overkant van hun boerderij. De zacht over en weer wiegende halmen. Links daarvan de wei waar hun koeien loom stonden te grazen. De ochtend was nog een beetje slaperig. Alleen de vroege vogels waren al aan het werk. De pa van Benjamin, diep voorover gebogen, op het veldje rechts van het korenveld.
'Pa', riep Benjamin
Zijn vader hief zijn kop op, stak zijn hand omhoog, en wuifde eens.
In de bomen en in de hagen lag de activiteit al wat hoger. De mussen en de vinken taterden erop los en vertelden hun avonturen aan elkaar. De leeuweriken en de zwaluwen toonden hun gekke kapriolen hoog aan de azuurblauwe hemel, en leken blij dat Benjamin eindelijk buiten was.
Later als ik groot ben, dacht Benjamin, organiseer ik een groot feest, en nodig ik al mijn vrienden uit. Ook diegenen waar het wat minder mee klikt. Gans Battel! Dan trekken we langs de vaart en door de bossen. We maken het Zennegat onveilig en bekogelen de voorbijvarende schippers met waterbalonnen. Dan gaan we basketten en shotten op het pleintje. We bouwen zandkastelen tot het donker is, en we draaien aan de molen tot we misselijk zijn. We kopen bij Wiske en Gène een paar flessen colibri en handenvol zurekes, en vertellen elkaar onze strafste verhalen. Want zo gaat dat op een feest.
Benjamin keek rond en dacht na over later. Zijn ogen begonnen te schitteren, en er speelde een glimlach rond zijn mond. Dit was zijn leven. De velden en de vogels. Zwerven en ontdekken. Daar klopte zijn hart voor.



Deel 5: Vreemde vogels

'Wat als we nu eens niet naar school gingen', vroeg Benjamin. 'Wie zou ervan weten?' Ik keek hem met een verwonderde blik aan, en haalde mijn schouders op. Meer was er niet nodig. 'Een dagje ziek thuis met hevige buikpijn, dat overkomt toch iedereen wel een keertje', zei hij vol overtuiging.
Het was uitzonderlijk aangenaam weer voor de tijd van het jaar. De zon nodigde uit om plezante dingen te doen. Het was geen weer om op school te zitten staren naar een leeg blad. Bovendien had Benjamin de dag voordien zijn huiswerk niet gemaakt, en zijn leesopdracht niet geoefend. Hij zou er in de klas toch niets van bakken, en juffrouw Van Dijck zou weer tekeergaan als een ongetemde furie. Het zou, op zijn zachtst uitgedrukt, weer niet in goede aarde vallen. Al die flauwekul die ze op school zogezegd leerden. Het had Benjamin nog nooit iets opgeleverd. Het was sowieso nutteloos.
De meeste praktische zaken, die hem wel van pas kwamen, had hij geleerd van zijn oudere broer Tim. Een pier aan een vishaakje doen, en het gevangen visje voorzichtig terug losmaken zonder dat zijn lippen van zijn bek werden gescheurd. Een strik van ijzerdraad maken om wilde konijnen en hazen mee te vangen. Een vuur maken in een gat in de grond om je ook in de winter te kunnen verwarmen in het bos. Benjamin zou trouwens nooit van huis gaan zonder een 'dozeke stekskes' in zijn zak. Allemaal vaardigheden die wel nuttig waren, en die hem hielpen de jongen te zijn die hij was.
Van zijn vader had hij leren mondharmonika spelen. Op een avond kreeg hij van zijn pa diens oude Hohner-mondharmonika, en hij kreeg er een beetje uitleg bij, waar hij moest op letten.
'Het belangrijkste', zei zijn pa, 'is je ademhaling'. De vader van Benjamin was zelf astma-patiënt, veel overschot van adem had hij dus niet, maar mondharmonika spelen, kon hij als de beste, al was hij geen virtuoos.
'Ten tweede', ging hij verder, 'de juiste bewegingen van je lippen, en ten derde de houding van het instrument in je mond'.
Hij speelde een paar deuntjes voor Benjamin, en stampte met zijn rechtervoet hevig mee op het ritme van de muziek.
De pa van Benjamin dweepte met Little Walter, wiens muziek vanuit Louisiana was komen overwaaien naar Achterwets. Je zou het hem niet aangegeven hebben als je hem kromgebogen op het veld zag werken, maar hij was een fervente blues-liefhebber. Het aanbod van dergelijke muziek, op de radio, was echter zo goed als onbestaande. Hij had deze muziek leren kennen en appreciëren, wanneer hij een pintje ging drinken in café Haken en Oogen aan het Zennegat. De destijds populaire muziek werd daar niet gedraaid. De cafébaas vond dat je dat genre, jammer genoeg, al meer dan voldoende hoorde op de radio. Hij was een blues-fan, en kocht zijn platen in Antwerpen, de bakermat bijna van de Belgische blues. In Mechelen moest je dat toen nog niet gaan zoeken.
Ten huize Benjamin stond een Dual-platendraaier. Zo eentje met een licht gekleurd houten frame rond. Hij was aangesloten op een grijs metalen Akai-versterker, met twee monsters van boxen, ook in hout, van een ongedefinieerd merk. Maar daar kwam fantastische muziek uit!
Little Walter treft er dus schuld aan dat Benjamin niet alleen altijd met stekskes in zijn broekzak liep, maar dus ook met een mondharmonika. De beginselen had hij van zijn pa geleerd, maar verder leerde hij zichzelf spelen. Hij kon geen noten lezen, maar dat kon zijn pa ook niet.
'Dat is de theorie', zei die altijd.
'Denk je dat Little Walter naar een blad vol noten staat te kijken als hij aan het spelen is?'
'Muziek moet je voelen', zei hij. 'Je speelt mondharmonika met je hart, niet met je mond. Je mond is maar een deel van het instrument. Hoe warmer de adem die je uitademt in de mondharmonika, hoe voller en hoe zachter de klank'.
Benjamin experimenteerde volop, en speelde, liggend op zijn rug, in de wei achter de muur van het speelpleintje, voor de vogels die zijn muziek duidelijk konden pruimen, en nieuwsgierig rond hem bleven fladderen, om naar die letterlijk adembenemende klanken te komen luisteren.
Tijdens de zomervakanties verdiende Benjamin soms iets bij in het café aan het Zennegat. Als hij daar om één of andere reden passeerde, vermoedelijk om ergens kattekwaad uit te steken, dan vroeg de patron hem soms om een uurtje wat op zijn mondharmonika te spelen, buiten op het terras. Binnen, in het café, draaide de cafébaas dan een blues-plaat, en buiten improviseerde Benjamin mee op de tonen van de muziek die naar buiten kwam gezweefd. Een zevenjarige mondhamonika-speler oogst altijd succes. De mensen bleven iets langer zitten, en staken hem regelmatig een paar franken toe. Van de waard kreeg hij donkerbruin tafelbier van Piedboeuf, waar Benjamin verzot op was, en als het niet te druk was in het café, bakte hij ook wel wat frieten voor zijn gasten. Voor Benjamin deed hij die in een puntzak, om mee te nemen, gemaakt van de Volksgazet van gisteren. In 'Haken en Oogen' lazen de gasten vanzelfsprekend de Volksgazet. De fritten smaakten er niet minder om. Links of rechts, de lepel mayonaise maakte 'de frut' nog lekkerder.
De altijd zeer aanwezige juffrouw Van Dijck moest maar een dagje geduld hebben, vond Benjamin, en in plaats van naar de bushalte te stappen, wandelde hij via de Wolverbosstraat naar de Vaart.
'Kom mee', zei hij tegen mij. 'We verstoppen onze boekentassen in het bos aan 't pleutske waar we in de zomer altijd gaan zwemmen. Dan hebben we onze handen vrij, en kunnen we doen wat we willen'.
Reeds van ver konden we zien dat we niet alleen waren. Er zaten al twee mensen op ons pleutske. Ne kerel van een jaar of vijfentwintig, en een meisje van ongeveer dezelfde leeftijd. Ze zaten op de rand, met hun blote voeten in het water. De jongen speelde gitaar en zong een liedje. Niet uit volle borst. Eerder zacht, en ingetogen. Niet bestemd voor een publiek. Misschien wel voor het meisje.
We stonden al een tijdje, vanop een paar meter afstand, naar hen te kijken en te luisteren, toen de jongen ons in het oog kreeg.
'Kom', zei Benjamin tegen mij, 'we gaan naar ergens anders om er nog wat zon te kloppen'.
De man legde zijn gitaar op zijn schoot, keek ons glimlachend aan. Met een ietwat vreemd accent vroeg hij: 'Zitten wij op jullie plaats?'
Zonder iets te zeggen, knikten we allebei, zo overtuigend, dat ons hoofd er leek af te vallen.
'Kom er maar bij zitten', zei hij.
'Er is hier plaats en zon genoeg'.
Niet echt helemaal op ons gemak, schuifelden we dichterbij, en gingen verlegen zitten.
'Dag, ik ben Louis. Misschien spreek ik een beetje raar, maar ik kom uit een dorp in de Kempen, en dit is Annelies uit Sas van Gent', zei hij.



Deel 6: Ha! Daar is Benjamin weer 😊

Jullie denken misschien dat ik in deze verhaaltjes, stukjes tekst uit de liedjes van Louis Neefs gebruik, maar niets is minder waar. Eigenlijk is het andersom.
'We geun wa zon kloppe', was een typische uitdrukking van Benjamin. Het meisje met het gebroken been, Jennifer Jennings, heeft wel degelijk op zijn klas gezeten, en als Benjamin niet verliefd was geworden op Annelies uit Sas van Gent, dan had zijn vriend Louis er nooit een liedje over geschreven. Toen Louis volop aan zijn carrière timmerde, stelde hij veel van zijn liedjesteksten samen uit de straffe verhalen die hij Benjamin had horen vertellen. Benjamin was zijn inspiratiebron, en niet andersom.
Dit gezegd zijnde …
Toen de papkinderen van in zijn klas iets ouder werden, begon Benjamin zich meer te amuseren op school. In het derde leerjaar, bij juffrouw Orban, en in het vierde bij meester Lievens, de eerste meester in de schooltijd van Benjamin, viel er eindelijk wat pret te beleven.
Tijdens de speeltijden werd er geknikkerd tot je duim stijf in kramp stond, en je duimnagel versleten was. De bedoeling was om de biekes, de mooist gekleurde knikkers, van de tegenpartij af te snoepen, door ze uit de cirkel te ketsen. Benjamin was er een kei in. Tegen het einde van de week staken de mooiste biekes in zijn washandje. Daar bewaarden we onze knikkers in. Er werd volop gebikkeld, er werd tikkertje gespeeld, al dan niet tikkertje-verhoog, en haasje-over gesprongen. Een lange rij kinderen die voorovergebogen stonden, en de laatste moest telkens, met gespreide benen, over elke rug springen, tot helemaal vooraan. Het ging altijd goed tot Benjamin met de één of de andere jongen begon ruzie te maken omdat die zich te diep had gebukt, en Benjamin zonder ergens steun te vinden over diens rug tuimelde. Dan zat het er bovenarms op natuurlijk. In dit geval was het Eddy die zich verontschuldigde door te zeggen dat hij net een papiertje van de grond wou oprapen, maar dat pakte geen verf bij Benjamin. Hij had Eddy snel bij zijn haren vast, en ze sloepgen, en ze stampten dat het een lieve lust was, tot eindelijk de altijd streng kijkende meester Van den Eynde, van het vijfde leerjaar, tussenbeide kwam.
'Moet ik komen helpen', riep hij al van ver!
De aanblik van de aanstormende schrik van de school was voldoende om uit elkaar te stuiven. Eddy begon vrijwel onmiddellijk te wenen, waardoor het voor iedereen duidelijk was wie de overwinnaar van het gevecht was. De rest van de speeltijd stond Benjamin triomfantelijk in 'den hoek'. Dat zijn naam nog maar eens op de zwarte lijst werd genoteerd, zag hij als een zoveelste bewijs dat hij heer en meester was op school. Alleen de meisjes kregen hem klein en op de knieën. Als hij zijn zinnen op een meisje had gezet, was geen afwijzing hem teveel. Hij zou op handen en voeten over de speelplaats hebben gekropen om, hand in hand, vel tegen vel, met dat meisje tikkertje te spelen. Vroeg of laat eindigden zijn inspanningen met een dikke kus van het meisje, achter het muurtje aan de ingang van de conciergewoning. Benjamin was een haantje-de-voorste, stond altijd op de barricades, maar in de buurt van meisjes was hij zacht en zoet als honing, en dat zou in zijn verdere leven niet meer veranderen, maar daarover later meer. Zover zijn we nog niet.
Benjamin begreep niet waarom hij bij juffrouw Orban, Frans moest beginnen leren.
'Wij spreken hier toch geen Frans', zei hij dan.
'Maar in Wallonië en in Brussel spreken ze wel Frans', antwoordde juffrouw Orban op een rustige toon.
'Brussel dat is het buitenland', zei Benjamin, zonder nog veel ruimte voor discussie open te laten.
Juffrouw Orban was een braveke. Ik heb niet zoveel herinneringen aan haar, maar in tegenstelling tot juffrouw Van Dijck, kon ze wel goed overweg met Benjamin. Zonder dat hij het besefte, werd hij gekneed en gevormd.
Bij meester Lievens, in het vierde, werden de teugels weer strakker aangehaald, waardoor Benjamin de ketting rond zijn nek voelde trekken. Dan kwam hij in opstand. In de barakken van het vierde, helemaal achteraan in de school die toen al uit zijn voegen barstte, stonden lessenaars met een houten bovenblad waarin twee ronde uitsparingen waren voorzien voor inktpotjes. We schreven toen nog met houten pennen met een metalen schrijfkop, die je in de inkt moest dopen om te kunnen schrijven. In die tijd maakten we ook kennis met het dikke, roze vloeipapier om de natte inkt te deppen zodat die geen afdruk zou maken op het volgende blad.
Benjamin ontdekte dat als je een stukje van dat vloeipapier, en er in je mond op sabbelde, dat je dan een mooie prop kon creëren die enige tijd aan het plafond bleef plakken als je die er hard genoeg tegenaan gooide. Iedere keer meester Lievens zijn rug keerde naar zijn publiek, begonnen alle jongens, naar het voorbeeld van Benjamin, te kauwen op hun vloeipapier om het vervolgens tegen het plafond te keilen. Die proppen bleven daar enige tijd kleven, maar van zodra ze opdroogden, vielen ze als dikke sneeuwvlokken terug naar beneden. De circa vijftien lessenaars, met twee open inktpotjes per tafel, ontvingen de proppen met open armen. Op het hoogtepunt ging iedreen met inktvlekken op zijn schriften en boeken naar huis. Als er een prop in een inktpot viel, spatten de druppels inkt tot in je gezicht, en op je kleren.
Meester Lievens was het schooljaar al roepend en tierend begonnen, en hij kwam stillaan tot het besef dat hij niet steeds harder kon gaan roepen. Als hij je ervan wilde overtuigen dat je een nietsnut, een lomperik was, en dat er nooit iets goeds van jou zou terechtkomen, dan kwam hij zo dicht voor je gezicht hangen dat je zijn neusharen kon tellen. In al zijn opwinding spatte zijn speeksel zo erg in het rond dat je achteraf een 'zaksendoek' nodig had om je smoelwerk weer droog te krijgen. Benjamin was niet lang onder de indruk. Benjamin was nooit snel onder de indruk. Hij had vlug door dat ook de macht van de meesters zijn beperkingen had. Benjamin was niet dom. Zijn punten waren altijd voldoende om hem naar het volgende leerjaar te laten gaan.
'In rang', riep meester Lievens op het einde van een speeltijd. Alle leerlingen, behalve Benjamin, stelden zich stilzwijgend op in een dubbele rij, en gingen voor de meester staan. Benjamin had mij op voorhand van zijn plannetje op de hoogte gebracht. Hij zou doen alsof hij de meester niet hoorde. Benjamin bleef zijn bal tegen de gevel trappen, met zijn rug naar de rij. Meester Lievens riep en riep. Zijn aangezicht kleurde eerst roze en daarna vuurrood. Op den duur schreeuwde en krijste hij als een bezetene. Benjamin bleef zijn balletje trappen en gebaarde van krommen haas. Ten einde raad stapte de meester gedecideerd op Benjamin af om hem bij zijn nekvel te grijpen. Net voor hij hem te pakken zou krijgen, mistrapte Benjamin tegen zijn bal zodat die wegvloog, en hij erachteraan spurtte. De rij van onze klas was de laatste die nog op de speelplaats stond. Alle kinderen begonnen te schaterlachen. Toen meester Lievens een tweede keer mis greep, rolden en tuimelden sommige kinderen over de grond. Ze grepen naar hun kaken die pijn deden van het lachen, en bijna in kramp schoten. Ten einde raad stormde de meester het kantoor van directeur Vandenbossche binnen. Het zou vier weken duren voor we hem terug zagen. Voor zijn jonge vervangster was Benjamin één en al charme. Toen ze na een maand kwam afscheid nemen, rolden de tranen over Benjamin's wangen. Want zo was hij ook. Een gevoelige ziel. Zijn liefde kon onvoorwaardelijk zijn. Een heel schooljaar lang heeft hij lopen vertellen over die vervangster.
Tot hij verliefd werd op Ildiko. Een Hongaarse barones die al in het zesde zat. Later meer daarover.



Deel 7: De essentie van het grootmoederschap

Of er in het zesde studiejaar op de Battelsesteenweg al dan niet een Hongaarse barones zat, weet ik niet echt. Om begrijpelijke redenen noem ik de volledige naam van Ildiko niet, maar het klonk alsof ze van adel was. In haar naam zat meer muziek, meer Weense wals, dan in 'von Saksen Coburg', en was veel verfijnder dan Hongaarse goulash. In de ogen van Benjamin had Ildiko alle eigenschappen die een meisje 'moest hebben'. In de eerste plaats was het een goedlachse kwajongen. Ze was struis én snel voor haar leeftijd. Haar tijd ver voorop. Altijd blij en opgewekt, klaar voor actie.
Pas tijdens de laatste maanden van het schooljaar waarin Benjamin in het vierde leerjaar zat, kreeg hij oog voor haar. Tot dan werd zijn aandacht door andere dingen in beslag genomen. Nooit eerder zag Benjamin op tegen die lange zomervakantie. Dat schooljaar mocht, wat hem betrof, blijven duren. Eindelijk nog eens een meisje dat hem begreep.
Hoe groot zijn crush ook was, Benjamin heeft Ildiko nooit meer teruggezien. Maar alleen al het feit dat wij beiden haar indrukwekkende achternaam nooit zijn vergeten, toont aan welke indruk ze heeft gemaakt. Naderhand heeft Benjamin ook geen enkele moeite gedaan om weer met haar in contact te komen. Met de huidige mogelijkheden van de sociale media zou het nochtans eenvoudig zijn om haar op te zoeken, en wat fotootjes te bekijken, maar dat wilde Benjamin nooit. Hij wou niet te zien krijgen wat de jaren hadden aangericht aan het beeld dat hij nog steeds van haar had. Ook de details van haar leven, of ze getrouwd was, of ze kinderen had, waar ze woonden, wilde hij niet weten. Hij bewaarde haar liever zoals ze in zijn herinneringen leefde. Met een boekentas met een lange riem, bungelend over haar schouder. Haar mooie, ronde gezichtje met het korte, stekelige haar. Haar brede en ongekunstelde lach. Jeugdige platonische liefde. Als je tien bent, is schoonheid eerder abstract, dan absoluut.
Na de snel op zijn paard zittende meester Lievens van het vierde leerjaar beleefde Benjamin zijn blijde intrede in het vijfde leerjaar, bij meester Van den Eynde, als een cultuurschok. Hij zag er streng en nors uit, had een diepe imponerende stem, en was onberispelijk gekleed met steeds een wit hemd, met stijve boord, ook het bovenste knoopje hoog toe, en een blauwe das die het laatste beetje lucht uit zijn keel leek te knijpen. Hij had een rond aangezicht dat altijd lichtjes rood gekleurd was, met op zijn neus, een rechthoekig brilletje met een fijn, metaalkleurig montuur. De vouw in zijn broek leek erin geperst door een perfectionistisch ingestelde drilsergeant. De bijhorende kostuumblazer dag en nacht met één knoop gesloten. Hij had een ronduit saai uiterlijk.
Al snel kwam Benjamin erachter dat meester Van den Eynde allerminst saai was. Het was een belezen man die heel gepassioneerd geweldige verhalen kon vertellen. Hij bracht Benjamin de liefde voor boeken, voor literatuur bij. Benjamin had altijd al stripverhalen verslonden en zijn avonturen waren meestal geïnspireerd door Old Shatterhand en Winnetou, De Rode Ridder en Bessy. Bert Bibber en Piet Pienter stonden op dezelfde hoogte als Kapitein Zeppos die zijn tv-debuut had gemaakt. Als je Benjamin echt een plezier wou doen, bracht je een stripverhaal mee. Jommeke en Filiberke, Rozemieke en Anemieke, de snelheidsavonturen van Michel Vaillant en Steve Warson. Benjamin verveelde zich nooit, ook al zat hij stilletjes in een hoekje van de boerderij op de Hoge Weg te lezen.
Dankzij meester Van den Eynde, die vrijwel elke avond de schoolbibliotheek open hield, begon Benjamin zich te interesseren voor boeken en voor de verhalen die de meester hem vertelde. Hij werd rustiger, en voelde minder de behoefte om altijd zelf de hoofdrol te spelen. Af en toe een bijrolletje kon geen kwaad. Op school had hij zijn naam gemaakt. Er was niemand meer te vinden die hem wou uitdagen. Met dat klein grut op de speelplaats had hij nog weinig van doen. Hoe meer hij las, hoe meer hij tot het besef kwam dat hij in eender welk verhaal een hoofdrol kon spelen als hij zich maar voldoende inleefde en zijn fantasie gebruikte. Al lezend beleefde hij nog intensere avonturen, overal ter wereld, en niet langer alleen in Battel, tussen Vaart en Dijle.
Zonder afbreuk te doen aan de verdiensten van meester Van den Eynde, het was de oma van Benjamin die hem in eerste instantie aan het lezen had gekregen. De alleenstaande mama van zijn mama. Mama's mama noemde hij haar wel eens in plaats van het gebruikelijke oma. Een bijzondere dame.
Oma woonde in de Bergenstraat, nu de Battelse bergen, in een klein huisje met een tuintje waar ze zelf groenten kweekte. Naargelang het seizoen bracht ze meerdere keren per week sla of tomaten, spruitjes, witte kool, bloemkool, boontjes, aardappelen, prei. Soms maakte ze een grote pot groentensoep, maar omdat ze alleen was, hield ze slechts een kleine portie voor zichzelf, en de rest bracht ze met de fiets naar de boerderij, waar het vijfkoppige gezin van Benjamin, zich tegoed deed aan haar lekkernij. Iedere keer dat ze langskwam, bracht ze één stripverhaal mee voor Benjamin. Nooit twee of meer. Eén. Tegen dat ze de volgende keer langskwam, kende Benjamin het verhaal bijna van buiten. Soms bracht ze het tijdschrift Ohee mee, dat in zwart/wit werd gedrukt. Benjamin amuseerde zich dan door de prentjes zelf in te kleuren, er zorg voor dragend dat eenzelfde paard op het einde van het verhaal, nog altijd dezelfde kleur had, als in het begin.
Voor eender welk kind is het een enorme ruggesteun om te weten dat er altijd iemand aan zijn (of haar) kant staat, altijd, eender wat er gebeurt. Zelfs als je zelf weet dat je eigenlijk verkeerd was. Misschien is het op zulke momenten nog het belangrijkste. Met de oma van Benjamin kon je ten strijde trekken.
Het spelletje dat Benjamin op de speelplaats met meester Lievens, van het vierde leerjaar, had gespeeld, kon niet zonder gevolgen blijven. Hoe onschuldig en charmant Benjamin achteraf ook was, directeur Vandenbossche had hem in zijn kantoor gevorderd en hem serieus de levieten gelezen. Benjamin was best wel onder de indruk. De directeur was in alle opzichten een pracht van een man. Formidabele lange, grijze lokken die hij, als was het een zenuwtik, met een achteloos gebaar achterover streek. Steeds een goedgevulde pijp in de mond. Minzaam. Begripvol. Rijp in zijn eenvoud. Als 'vader spreeuw' is hij meer dan vijftig jaar later nog steeds legendarisch.
De directeur had een serieuze nota geschreven in de agenda van Benjamin. Het kon zo niet langer. Iemand van de ouders moest naar school komen voor een serieus gesprek. Dit was een kolfje naar de hand van Benjamin's oma.
Ze was in alle staten toen ze 's anderendaags op school toekwam. De fietstocht in de regen had haar niet kunnen kalmeren. Zonder kloppen was ze het kantoor van de directeur binnengestoven en ze had hem voor eens en voor altijd haar gedacht gezegd over de noodzakelijke ingrediënten voor de opvoeding van een uniek kind als Benjamin. 'Dat ze d'er op school geen eenheidsworst mochten van maken, dat ze juist blij moesten zijn met een geweldig kind als Benjamin die tenminste voor zichzelf kon nadenken, en opkwam ter verdediging van de zwakkeren, dat er eindelijk eens een kind opstond tegen een meester die hen probeerde vol te proppen met de grootste nonsens die zij al gehoord had, een meester die geen enkel oog had voor de individualiteit van zijn leerlingen, en zo verder en zo voort'.
Volgens oma was de directeur er amper in geslaagd om enig weerwerk te bieden. Ze was in een furie binnengekomen, had haar zeg gedaan, en ze was in een furie vertrokken. Met een grote zwier van haar handtas had ze bij het buitengaan ook nog de kapstok in volle vaart tegen de grond gekegeld. Benjamin hield van zijn oma.
Hij verruilde zoals gezegd het vierde voor het vijfde leerjaar van meester Van den Eynde die hem inspireerde, en naar wie Benjamin wel opkeek. Met grote ogen keek ik naar de veranderingen die Benjamin onderging. Hij werd met de dag stiller en meer in zichzelf gekeerd. Ik herkende hem nog amper. Ik had nooit gedacht dat de meester van het vijfde zo'n invloed kon hebben.
Oma was ziek. De oma die altijd voor Benjamin klaarstond, had kanker in een ver gevorderd stadium. 'Ze kan niet meer genezen', vertelde hij mij. De stilte die hij daarop liet volgen, klonk luider dan eender welke woorden hij nog had kunnen zeggen. Voor het eerst besefte Benjamin dat wij allemaal sterfelijk waren.
Oma heeft hem een afscheidsbrief geschreven. Ik heb hem pas mogen lezen toen ze al overleden was.
'Lieve Benjamin,
Ik vind het heel erg jammer dat ik zo ziek ben dat ik niet meer kan genezen. Jij bent nog jong. Ik ben al heel erg oud, en moe. Misschien heb je het gevoel dat ik je in de steek laat, maar zo mag je dat helemaal niet zien. Ik ken geen enkel ander kind dat zo dapper is als jij. En slim. En sterk. En rechtvaardig. Jij bent de beste van ons allemaal. Beloof me dat je niet te erg zult veranderen met het groot worden. Blijf jezelf. Blijf apart. Laat niemand beweren dat je niet apart mag zijn. Geloof nooit dat het beter is om net zoals alle anderen te zijn. Al jouw striphelden zijn apart. Blijf daaraan denken. Je moet blijven rennen, springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan, en weer doorgaan. Leef, lach en droom je eigen avontuur. Ik hou van je, lieve Benjamin. Godverdomme, wat hou ik van jou!
Hou me nog een tijdje in je hart. Hou me vast in je gedachten. Neem me mee in je dromen. En als alles gedaan en gezegd is, laat me dan maar gaan.
OMA'.


Deel 8: De Siciliaanse peetvader in Battel

Slechts weinigen onder jullie zullen op de hoogte zijn dat de Siciliaanse maffia ooit heeft geprobeerd voet aan de grond te krijgen in Battel. Ondanks dat dit door de toenmalige Mechelse burgemeester strikt onder de radar werd gehouden, zijn er, onder geheimzinnige omstandigheden, recent foto's opgedoken (zie hieronder, met dank aan Reinhilde Vervoort) van hun aankomst in de Otterstraat in Battel. Het gerucht gaat dat deze Siciliaanse familie, uit het onooglijke dorpje Corleone, in Europa op zoek was naar een transit voor het verschepen van grote hoeveelheden drugs, richting hun hoofdkwartier in Chicago, in de nu meer dan Verdeelde Staten van Amerika.
De man op de eerste foto, die net voor het instappen, schichtig om zich heen kijkt, op zoek naar getuigen, heette, het kan niet méér cliché klinken, Enzo. 'Lelijke' Enzo, zeiden zijn compagnons die hem vergezelden, want zijn achternaam was Brutto. De vrouw helemaal rechts op de foto, die van de auto lijkt weg te wandelen, was zijn echtgenote, partner in crime, Apollonia. Ze zou later het leven laten, in Sicilië, door een bom die onder haar auto werd geplaatst. Mogelijk denken jullie weer dat ik hier een scène uit een film beschrijf, maar niets is minder waar. Deze scène werd door Mario Puzo in zijn boek 'The Godfather' uitvoerig beschreven, en later ook verfilmd, maar in werkelijkheid had de schrijver dit drama ook maar gewoon uit de krant gestolen en in zijn boek verwerkt. Hij deed niet eens de moeite om de naam van de vrouw uit het krantenartikel aan te passen.
Op de tweede foto is druk overleg te zien tussen leden van de familie die het huis, in de draai van de Otterstraat bewoonde, en leden van de clan die een onderkomen zochten voor hun werknemers. Dat de Scilliaanse maffia in Battel was terecht gekomen, hoeft niet te verwonderen. De eerste Italiaanse families die zich in Mechelen waren komen vestigen, hadden al snel door dat de echte kwaliteit van leven in Battel lag. De mensen werden er ouder, ze waren vriendelijker en gastvrijer dan in de rest van Mechelen, het waren allemaal mooie en jonge gezinnen die er woonden, en het gerucht ging dat er ooit één of ander goedje diep in de grond gestort was, dat een positieve werking had op sportieve en andere talenten. Mensen geloofden in die tijd dat ze zich door dat goedje beter en sneller ontwikkelden dan anderen. Het zat, volgens hen, in de groenten die ze zelf kweekten, in de beesten die ze zelf grootbrachten, en in de lucht die ze inademden. Het beste bewijs, zeiden de mensen, was al dat baskettalent dat zich in Battel, vanuit het niets, ontwikkelde. Er was geen andere verklaring voor te bedenken. Deze geruchten waren tot in Sicilië doorgedrongen tot in de hoogste regionen van de Siciliaanse 'famiglia'. De Italianen zagen Battel als het centrum van Europa, maar de twee families zijn uiteindelijk niet tot een akkoord gekomen. Kort nadien bouwde de eigenaar van het huis in Battel een heel groot stuk bij aan zijn huis, waardoor hij veruit het grootste huis bezat in de wijde omgeving. Waar al dat geld plots vandaan kwam, is niet geweten, De geruchtenmolen deed uiteraard zijn werk. Er werd gefluisterd dat de bewoner van het huis regelmatig 'diensten' leverde voor de Sicilianen. Ik heb lang getwijfeld om dit hier te vermelden, want uiteraard bestaat hier niet het minste bewijs van, en iedereen is, vanzelfsprekend, onschuldig tot het tegendeel is bewezen.
Benjamin was nog te jong om te beseffen wat er allemaal gaande was in 'zijn' Battel, maar niemand kon er naast kijken dat het een komen en gaan was van dikke Amerikaanse 'dievenauto's', zoals ze werden genoemd. Ook de ouders van Benjamin, die recent nog, het tragische overlijden van oma te verwerken hadden gekregen, waren er niet helemaal gerust in. Ze verboden Benjamin trouwens een tijdje om rond te hangen bij het speelpleintje. 'Je kon toch nooit weten', was hun veronderstelling. Meer was er niet nodig om voortdurend op de uitkijk te gaan liggen, bovenop de muur, om het reilen en zeilen in de Otterstraat in het oog te houden. Over die periode valt heelwat te vertellen, want niet alleen de maffia liep binnen en buiten. Er waren nog wel andere opmerkelijke bezoekjes die her en der werden afgelegd, maar ook hier ontbreekt elk bewijs. Om de tijd te doden, speelde Benjamin 'de blues' op zijn mondharmonika. De dagen dat er weinig 'beweging' te melden viel, gingen we sjotten op het basketpleintje. De rode, metalen basketdoelen waren ook ideale voetbaldoelen, en volk was er altijd genoeg.
Benjamin had met spijt in het hart meester Van den Eynde, van het vijfde leerjaar, moeten achterlaten. Hij had al een zwak voor die man, en toen moesten we nog op zeeklassen gaan in Hotel Zeezicht, in Westende. Nadien mocht niemand nog een slecht woord zeggen over de meester. Elk jaar hadden we de verhalen gehoord over de zeeklassen, maar wij dachten dat die ferm overdreven waren. Benjamin was nog nooit aan de zee geweest. Hij had die lucht nog nooit geroken, nog nooit op strand gelopen, of met zijn blote voeten door de golven gewandeld. Een wereld ging voor hem open. Strandwandelingen, voetballen op strand, de vismijn, garnalen pellen (voor een Rodenbach was hij nog wat jong), hand in hand lopen met een meisje in het Zwin. 's Avonds toneel spelen op een podium en liedjes zingen, tot het tijd was om te gaan slapen. In het geniep nog wat lezen, onder zijn deken, met de hulp van een 'pillamp', verhalen verzinnen, samen met zijn kamergenoten. 's Morgens een quasi koude douche, en in je blootje staan terwijl iedereen het zag, verplicht tanden poetsen, en geen vijf boterhammen met choco. Zelf je 'bokes' smeren, met kaas, salami of hesp, melk in plaats van koffie bij het ontbijt. Grote veranderingen, die echter welkom waren. Benjamin was al enigszins rijper geworden, en het proces werd door de zeeklassen alleen maar versneld.
In september leerde hij meester Van Roosbroeck kennen. Al na enkele weken was meester Van den Eynde naar de achtergrond verdreven. De nog jonge meester van het zesde was voor Benjamin als een grote broer. Eén en al vriendelijkheid en begrip. Een warme man. Een hartelijke lach. Donkerbruin, kort, krullend haar. Zijn haar leek wel uit Afrika te komen. Dikke, donkere wenkbrauwen en donkerbruine ogen die alles zagen, alles noteerden en registreerden. Na de zeeklassen in het vijfde, werd er met het zesde op trektocht gegaan. Altijd naar hetzelfde dorp, altijd naar Herbeumont, aan de oevers van de Semois. Bosklassen met meester Van Roosbroeck. Benjamin keek er maanden naar uit.
Meester Van Roosbroeck was enorm populair. Bij de jongens speelde zeker mee dat hij een voetballer was. Bij de meisjes waren het ongetwijfeld zijn 'looks' en zijn charme. Dat hij een voetballer was, kon hij niet loochenen. Zijn benen stonden krom, en met zijn manier van stappen kon hij het ook niet verbergen. Meester Van Roosbroeck was niet zomaar een voetballer. Benjamin vertelde mij dat hij bijna een ster was geweest. Het schol geen haar, zei hij, of meester Van Roosbroeck had bij Real Madrid gespeeld. Gelukkig was dat niet doorgegaan, want anders hadden wij hem helemaal niet gekend, zei hij daar nog over.
Het verhaal ging dat hij was gaan testen bij 'den Anderlecht'. Ze waren met drieëndertig, 's morgensvroeg, aan de testproeven begonnen, en op het einde van de dag bleven ze nog met twee over. De selectieprocedure bij den Anderlecht was, in tegenstelling tot wat je hedentendage zou verwachten, keihard en ontzettend streng. De man die al die tests in goede banen leidde, was vroeger nog bij de para's geweest. In elk geval stond de jonge Van Roosbroeck, samen met nog die laatste andere jongen, oog in oog met de trainer. Meester Van Roosbroeck had de achternaam van die andere jongen wel genoemd, maar Benjamin was hem vergeten. Het enige wat hij zich nog wel herinnerde was zijn voornaam. Hij heette Polle. 'Ook geen naam om topvoetballer te worden', zei Benjamin. De laatste proef was faliekant afgelopen, voor de latere meester Van Roosbroeck. Niet dat er zoveel misging, had hij gezegd. We waren aan elkaar gewaagd, maar blijkbaar had de vader van die 'Polle' een koffiebranderij, en had hij een deal gesloten om de jeugdacademie van den Anderlecht te sponsoren. De Polle mocht blijven, de Van Roosbroeck vertrok. In volle ontgoocheling hing Van Roosbroeck zijn 'shoes' gedurende twee jaar aan den haak, en voetbalde daarna alleen nog voor zijn dorpsploeg en voor de caféploeg, waar zijn vader voorzitter was.



Deel 9: Ik heb je graag

In juni '72 trokken Benjamin en ik, de poorten van het lager onderwijs definitief achter ons dicht. Op de afscheidsreceptie voor de leerlingen van het zesde studiejaar, waren ook de meeste ouders uitgenodigd. Onder invloed van het schuimende genot van een glaasje cider (champagne was in die tijd nog iets voor de rijke mensen, en de Italiaanse en Spaanse variant, prosecco en cava, waren nog niet in onze contreien beland), werd de ene grove leugen na de andere verteld aan de nietsvermoedende, trots glimlachende en knikkebollende ouders.
Directeur Vandenbossche was de eerste die het woord nam. Wat een ongelooflijke hechte groep we hadden gevormd, sinds onze intrede in het eerste studiejaar. De samenstelling van de klas was nagenoeg onveranderd gebleven. Vriendschappen voor het leven, zang- en acteertalenten van de bovenste plank. Mooie meisjes, stoere jongens. De trektocht in Herbeumont, die we samen hadden ondernomen, voorspelde veel goeds voor de toekomst. Er waren er zeker bij die de wereld zouden gaan ontdekken.
'Kom', zei Benjamin toen hij het echt niet meer kon aanhoren, 'we zijn hier weg, voor ze op hun blote knieën vragen of we nog een jaartje willen blijven'.
Meester voetballer Van Roosbroeck zag ons vertrekken, maar hij wist dat er geen houden meer aan was. Met een brede smile op zijn gezicht, stak hij zijn hand op, en wuifde ons daarmee uit. Ik heb hem nooit meer gezien, evenmin als zowat drievierde van mijn toenmalige klasgenoten.
We sprongen op onze fiets, en reden in vliegende vaart naar ons pleintje in Battel. Het mooie weer van de voorbije weken had het verlangen naar de vakantie alleen maar aangezwengeld. Nu kon die zomer echt beginnen.
Begin jaren '70 werd het duidelijk dat de droom van de hippies voorbij was. The Beatles waren gesplit, Jim Morrisson van The Doors was dood. In Mechelen was de politieke Kabouterbeweging van Frans Croes, ondanks de vele roze handjes en de goede bedoelingen, niet van de grond geraakt, en vele idealisten kozen eieren voor hun geld. Onze Louis zong 'Ach Margrietje, de rozen zullen bloeien, ook al zie je mij niet meer'. De tijd dat iedereen met een bloem in zijn haar naar San Francisco wou, lag definitief achter ons.
Bij ons thuis stond een transistorradio op de keukentafel. Een zwart/grijs krakend ding met gigantische draaiknoppen bovenop, die in '72 een duidelijke voorkeur had voor Middle of the Road Mouth & MacNeal, Salim Seghers, The Sweet, Julio Iglesias, Lynsey de Paul en Gilbert O'Sullivan. Laat het er ons op houden dat wij geen muzikale voorlopers of ontdekkers waren.
Dan ging het er bij Benjamin thuis anders aan toe. Jullie weten nog dat diens vader een hevige Little Walter bluesfan was en dat Benjamin zelf mondharmonika speelde? Onder invloed van zijn oudere broer en zus, Tim en Rozane, luisterden zij naar de piraterij van Radio Caroline, die vanop zee heelwat avontuurlijkere muziek uitzonden. Zij dweepten met 'Walk on the Wild Side' van Lou Reed en ze

 

Er zijn bezoekers online, waarvan leden: .