writehi(s)story Passie voor schrijven
home   wat is writehi(s)story?   bladeren   uitgeven   gezamenlijke publicaties   boekenwinkel   manuscriptanalyse   inschrijven   contact   
top 10   wedstrijden   forum   hulp   
 
naam:  
pass:  


wachtwoord vergeten?
 
 

Volg ons op facebook

Ga naar chat

< terug

Betere leesbaarheid

Bommen en granaten ( I )

door remy

Noodlottig, anders kan ik het niet noemen, beroerder kon haast niet.
Het beloofde een dag als anders te worden, half april, het vroor nog heel licht. De koeien stonden al klaar voor het hek in afwachting gemolken te worden, zoals altijd, zoals iedere ochtend. Ik bond de lantaarn aan het hek, de rijp kraakte onder mijn klompen, ademwolken van de beesten stegen traag op. Terwijl ik het hek opende sloegen ze hun koppen in de nek, onrustig met grote ogen drentelden ze richting warme stal om verlossing te vinden voor de zware uiers. Alle twaalf wisten ze hun plaats zonder moeite te vinden, traag gevolgd door Bas, onze erfhond, die nog niet wakker leek en wachtte op zijn broodpap.

Om halfzeven was ik klaar met melken, de koeien stonden weer in de wei. De dampende mest had ik de schuur uitgereden en de melkemmers aan de weg gezet. Bas lag op het stro zich te krabben, hij zou nog een uurtje gaan slapen, zoals altijd. Moeder was intussen op en had beschuitbollen met suiker klaargezet met verse koffie. Zelf had ze de koffie al op met vader, die was door mijn oudste zuster Pieternella uit bed getild, aangekleed en voor het raam gezet. Vader was al vier jaar kreupel als gevolg van een ongelukkige val van het dak van de schuur. Vanaf zijn onderrug was hij lam. Lopen kon niet, maar zijn bemoeienissen met betrekking tot het dagelijkse leven op het erf bleven niet uit. Vanaf zijn rookstoel met schapenvacht bekleed, probeerde hij alles en iedereen te volgen, wat niet altijd lukte, maar dan aan moeder vroeg; 'waar is Cornelis mee bezig?' Moeder en ik werden er soms gek van.
Jan, m'n broertje, deed vervelend aan de keukentafel. Hij strooide veels te veel suiker op zijn beschuit. Ik gaf hem een draai om z'n oren. Mokkend, met een rooie kop, keek hij me uitdagend aan maar beheerste zich.
'Naar school jij, dan doe je wat nuttigs,' sprak ik hem dwinger toe dan ik had bedoeld.
'Mag Bas mee?'
'Nee, natuurlijk niet, Bas blijft hier. En als je nou niet opschiet krijg je van mij ook nog een opsodemieter,' riep vader vanuit de achterkamer. Jan raapte zijn griffeldoos van onder de kapstok, trok zijn duffelse jas aan en met een 'doeg' sloeg hij de keukendeur achter zich dicht.
Zijn klompengekletter met ijzeren banden sleet langzaam het erf af.
'Mot dat nou zo allemachtig hard, de sponningen kommen d'r bijna uit,' hoorden we vanuit de achterkamer. Moeder en ik wisselden een verstaanderblik met een glimlach. Mijn twee zusters, Pieternella en Johanna waren alle twee de deur al uit. Pieternella werkte als huishoudster bij de veearts en Johanna deed het zelfde werk bij de dominee.
'Cornelis, Wannes komt d'r an,' riep vader.

Wannes was degene die door onze polder de melkemmers kwam ophalen met een open kar en een gigantisch Zeeuws trekpaard ervoor. Onder gemopper van moeder, schudde ik de overtollige suiker van de borden in de zak van mijn manchester jas, schoot mijn klompen aan en liep op een draf naar de weg met een keffende Bas op de hielen. Ik was haast verliefd op dit monster van een paard met spieren als kabels en zo hoog, dat ik niet over de rug kon kijken.
'Sam, m'n vriend, hier heb je wat lekkers.' Met één lik van zijn tong was de suiker verdwenen. Met een komisch optrekken van zijn lippen, waarbij de enorme bruine tanden zichtbaar werden, bedankte hij me, zoals iedere ochtend.
'Een ritje Cor?' vroeg Wannes. Het mooiste moment van de dag was daar, ik mocht Sam mennen door de polder. Via de eerste en tweede dijk, kwamen we toch weer langs onze kleine hofstede, mijn ouders zouden het begrijpen dat ik op de kar zou klimmen en de teugels over nam van Wannes.
Er was weinig te mennen, Sam kende zijn route in de loop der jaren op zijn duimpje. Hij gaf me het gevoel van een soort van broederschap, een idee van verbondenheid en vertrouwen. Dit paard was haast geen dier meer, maar een vanzelfsprekendheid, een gevoel van tja, hoe zal ik het zeggen, een oudere broer misschien? De teugels hadden geen functie, ook niet wanneer we de rumoerige kinderen van boer Nelissen op weg naar school tegenkwamen, hij deed uit zichzelf een stapje opzij. Bij boer Kodde trok ik de teugels licht aan.
'Hooo Sam.' Maar hij had al vaart geminderd, liep tot net na de melkemmers en samen met Wannes zette ik de vracht op de kar.
'Vort Sam.' Ik liet de teugels zachtjes op zijn brede rug kletsen. In een monotone pas kuierden we de tweede dijk af. Bij boer Nelissen zouden we koffie krijgen en Sam een paar sneden brood. Nelissen, een herenboer met meer dan honderdenvijftig bunder grond.
Opzij van het huis was de ingang van de keuken waar veertig melkemmers stonden. Hij was de enige boer die zijn emmers niet aan de weg zette. Na het opladen werden we door de meid binnen geroepen in de keuken. Wannes en ik schopten onze klompen uit en namen onze pet af. Ze had verse koffie, een snee vers brood met witte worst. Voor haar buik sneed ze zes sneeën voor Sam.
'Je mot dat beest niet verwennen.'
Johannes Nelissen kwam de keuken binnen en knipoogde naar me.
'Hij mot wel wat voort je wegbrengen Johannes,' zei Wannes grijnzend met vet van de worst en broodkruim in zijn stoppelbaard.
'Cornelis, hoe is het met je vader, lukt het allemaal een beetje, kun je het aan alleen?'
'Dank je Johannes, het gaat wel, ik ben alleen bang voor mijn oproep, want dan zijn de rapen gaar. Wanneer ik nu de militaire dienst in moet, en dat zit er aan te komen, kunnen we de boerderij wel opdoeken. Jan is nog veels te jong en m'n vader kan niet uit de voeten.'
'Ik weet het Cor, wanneer het zo ver is, zal ik een goed bod doen op de hoeve, je komt er niet onderuit jong, het is beroerd genoeg.'
Wannes en ik maakten zwijgzaam de ronde af nadat we Sam zijn boterhammen hadden laten eten. Ik had hem zuchtend door zijn manen gestreken, en over zijn zachte snuit, denkend aan de woorden van Johannes Nelissen.

Al rijdend had ik de teugels aan de bok gebonden, Sam liep onverdroten door, zijn last leek hem niets te doen. Ik sprong van de kar ter hoogte van onze hofstee en de lucht voelde opeens dreigend. Bas kwam ook al zo voorzichtig naar me toe lopen met de kop in de schouders, vader zat achter het raam, er stond iets te gebeuren. Het pad over de dam naar het erf leek langer dan anders, ik hoorde de stappen van Sam mijn vriend, wegklinken. Ik treuzelde, Bas was angstig, mijn vader keek me starend aan door de heldere ruiten, ik keek naar onze grazende koeien.
Op de kale houten keukentafel lag een bruine enveloppe met een zegel van de koning, aan mij, Oudesluys Czn. gericht. Er werd niets gezegd, de enveloppe was alles wat ik zag en die leek groter en groter te worden. Waarom geen koffie op tafel, waarom geen gemopper van vader, moeder zag ik niet. Ik hief de brief tegen mijn voorhoofd en ogen, mijn vuile handen roken zuur naar gemorste melk.
'Och God.'
Mijn moeder omarmde me van achter,
'Cornelis, Cornelis, hoe moet het nu verder.'
'Er is geen verder meer moeder, nu is het moment dat het over is, er is geen verder meer.'
De brief durfde ik niet te openen,
'Ik kan bij Nelissen onderduiken, daar vinden ze me misschien niet, maar die heeft vier knechten in dienst en één ervan zou zijn mond voorbij kunnen praten.'
'Je gaat,' kwam vanuit de achterkamer.
'We verkopen de handel en gaan in het dorp wonen.'
'En Jantje dan, wat moet er van Jan terecht komen?' huilde moeder.
Ik scheurde wild de enveloppe open, de inhoud was overduidelijk. Ik diende me op 1 mei 1829 in 's rijks dienst te begeven en me te melden op de abdij te Middelburg.
'Uitgerekend nu, met die ellende in Vlaanderen, slechter kan niet.'

Met slenterende klompen en de handen diep in de broekzakken liep ik over het erf om een oplossing te bedenken, Bas liep vijf meter achter me met een droeve kop, of hij de brief zelf had gelezen.
Talloze brieven had ik de hoofdonderwijzer van de school in St.Maartensdijk, aan het ministerie laten schrijven, keer op keer kreeg ik nul op rekest. De spanningen tussen Holland en Vlaanderen waren van een dusdanige aard dat ik niet op gratie hoefde te rekenen. Met mijn negentien jaar was ik een gewilde prooi, sterk en gezond, dus meer dan bruikbaar voor de militaire dienst, nee, ik kwam er niet onderuit.

Leunend met mijn ellen op het hek bekeek ik de boerderij, het was waterkoud en de lucht was grijs, de stemming in huis had dezelfde sfeer als het dreigende weer. Afstand doen van de hofstede deed me pijn zo ook de onzekere toekomst van vader, moeder en Jantje. Mijn zusters hadden alle twee al een vrijer, maar wat zal ik zelf tegenkomen, ik was nog maar een keer van het eiland geweest, vier jaar geleden met Nelissen, om vader naar de kapucijners van Bergen op Zoom te brengen, vanwege zijn val. Zijn leven hing aan een zijden draad en de rit met paard en wagen deed daar geen goed aan, meer dood dan levend lieten we hem achter.
Op de terugweg sprak Johannes Nelissen me aan als hoofd van het gezin, ik was toen vijftien en nam het Nelissen kwalijk -hoewel ik veel respect had voor de man- dat hij over vader sprak alsof hij al was overleden.
'Luister, Cornelis. Een hoeve in je eentje leiden zal niet meevallen. Je krijgt voor twee maanden, voor zes ochtenden, een knecht van mij en ik wil niets horen over betalen.'
Een nobel gebaar van Nelissen, maar ik was me toen al bewust over de eventuele gevolgen, onze akkers stonden namelijk in verbinding met elkaar. Mocht vader komen te overlijden zou hij voor de bewezen diensten een bod van een gering bedrag op onze hoeve doen.
'Nee, dankjewel Nelissen, ik doe het alleen, met moeder.'
Het werd een heel zware tijd, en Nelissen bekeek mijn werkzaamheden met stijgende waardering. Vader was inmiddels thuis gekomen en gaf me aanwijzingen daar waar nodig was. Tot nu toe had ik het vrijwel alleen gered, moeder en Johanna hielpen me in het begin met melken en met de oogst van de gerst en de haver, nooit hebben we Nelissen om hulp gevraagd.
En nu, nu bekijk ik de hoeve, de koeien en het land met de dreigende lucht erboven. Nu moet ik alsnog naar Nelissen om een bod te laten uitbrengen, afscheid nemen van de plek waar mijn grootvader, mijn vader en ik zijn opgegroeid. Bijna honderd jaren gaan in rook op.
Ik had raad nodig over de waarde van onze hoeve en ik moest opzoek naar onderdak voor ons gezin.
Ik besloot raad te vragen bij de klerk op het gemeentehuis.
------------------

Volgende week deel II

 

feedback van andere lezers

  • ivo
    mooi hoor ... je schrijft lekker gezellig

    als je zin hebt lees eens het verhaal marathon ...eens benieuwd wat je er van vindt
    remy: Doe ik zeker. Dank je wel
  • dichtduvel
    Vlot leesbaar, Jef
    remy: Dank, jef
Er zijn bezoekers online, waarvan leden: .