writehi(s)story Passie voor schrijven
home   wat is writehi(s)story?   bladeren   uitgeven   gezamenlijke publicaties   boekenwinkel   manuscriptanalyse   inschrijven   contact   
top 10   wedstrijden   forum   hulp   
 
naam:  
pass:  


wachtwoord vergeten?
 
 

Volg ons op facebook

Ga naar chat

< terug

Betere leesbaarheid

Moderne Trollenfabel - door Marcel Elisen

door Elisen

Vlakbij de oude, verlaten steenfabriek in Hoogerheide op de weg naar Putte, zat in het flauwe schijnsel van het zilverachtige, doch waterig maanlicht, een kleine trol met zijn hoofd op zijn handen naar de schaarse sterren te staren.
Hij stonk en was zeer onaantrekkelijk, zoals alle trollen, was moe, licht wanhopig en op zeker verdrietig.
In een met een vreemde vorm van acne bedekt gezicht, voorzien van wratten en groeven, stonden twee rode, mistroostige ogen.
Hij droeg een versleten tuinbroek van esdoornbladeren en ook een paar kniebeschermers gemaakt van halve kastanjebolsters en zijn schoudertjes hingen naar de grond.
Hij had al uren gepiekerd hoe hij hier terecht was gekomen, zijn schaarse hersencellen deden hem meer dan pijn.
Het laatste wat hij zich kon herinneren was dat hij in Nefkesburg over de Dolenweerde het Nassauwoud van de 289 Wegen in rende.
Nabij de Berkdijk was hij op dreef en had gehold zo hard hij kon.
Hij wist nog dat hij dacht, 'Goed voor mijn conditie, altijd handig na het uithalen van een trollenstreek.'
Opeens herinnerde hij zich de grote, dikke beukenboom die hij voor zich gezien had, hij herinnerde zich ook dat hij heel even het besef had deze niet meer te kunnen ontwijken. Zelf had hij de doffe klap die zijn trollenlijf veroorzaakte, door contact te maken met de beukenboom (die overigens van rechts kwam), niet eens meer gehoord.
Maar dan nog, waar was hij nu en nog belangrijker, hoe kwam hij terug in Nefkesburg.
Bij zijn kromme, geknobbelde voeten lag een brokstuk van een muur inclusief graffitiresten en een dikke trollentraan plensde er op uiteen.
Het was bijna hoorbaar geweest in de stille nacht en hij vond zijn route voor een terugreis ook niet in de flauwe sterren.
Zijn maag knorde, hij wist niet precies hoe lang hij hier exact had gelegen voordat hij ontwaakte na de knal.
Hij dacht aan een heerlijke, rotte, dode merel of een platgewalst stekelvarken met madesaus.
Toen hij in zijn gedachten zijn rotte, ongelijke tanden zette in een bedorven, rotte makreel, begreep hij dat het geen zin had zichzelf zo te kwellen. Hij besloot een slaapplaatsje te zoeken in de ruďnes van de oude steenfabriek en de volgende dag zijn hersencellen weer eens aan te spreken.
In het flauwe maanlicht zag hij op een hoger gelegen muur een groot gezicht, gemaakt met paarse en groene spuitbussen. Hij ging enkele meters verder de steenfabriek in waar hij zijn slaapplaats vond in een oude, vervallen steenoven.
Overal waar hij had kunnen kijken had hij leeggespoten verfspuitbussen gezien, alles lag er zowat mee bezaaid, zwaar vermoeid viel het trolletje in een diepe, onrustige slaap.
Hij droomde van Nefkesburg en van de elfen en de dieren in het Woud van de 289 Wegen en van zijn broers en zussen die in tegenstelling tot hem vaak onder de grond vertoefden.
Hij zag terwijl hij snurkte zijn jongste trollenzus die bezig was een pasta te maken van gestampte tuinslakken en de ingewanden van rotte vogels. Hij zag zijn broers die van de botjes en graten speelgoed maakten voor hun trollenkinderen, en zijn moeder die op haar gemakje een kopje verzuurd bloedbezinksel dronk van platgewalste egels.
Toen hij ontwaakt was en gepoept had, waste hij zijn met pukkels bezaaide trollenkont met regenwater uit een nabij gelegen plas en besnuffelde nadien ruim tien minuten zijn gebruikte vingers.
Als hij zijn eigen trollenkont rook vond hij dat heerlijk. Ook genoot hij van het opsnuiven van zelf geproduceerde stinkscheten.
Hij pulkte met zijn misvormde vingers zijn neus leeg omdat hij trek had in iets hartigs en besloot op verkenning te gaan. Nu pas zag hij dat er werkelijk honderden verfspuitbussen lagen, afgewisseld door een leeg bierblik en Bacardi-Breezerflesje.
Hij vroeg zich af of dit de Mensenwereld was waar hij de elfen wel eens over had gehoord en waar de eekhoorns zo vaak over opschepten. De eekhoorns en de merels, putters en vinken gingen in de winter wel eens naar de Mensenwereld omdat veel Mensen hun het voer kant en klaar aanboden in hun tuinen en op hun terrassen. Zelf was hij er nog nooit geweest en ook zijn familie was zeer Mensenwereldschuw.
Ze hadden er ook niets te zoeken want Mensen hielden van vers vlees en verse groenten en verafschuwden alles wat oud en bedorven was.
Ook had hij gehoord dat Mensen vreemde wezens waren die vaak hun eigen buren niet kenden en altijd met geld bezig waren en op zoek naar dingen die 'zekerheid' en 'geluk' heetten.
Hij had er zich nooit zo in verdiept omdat het hem niet interesseerde maar wat meer Mensenkennis zou nu misschien wel eens van pas kunnen komen.
Hij trok zijn tuinbroekje recht en maakte zijn kniebeschermers strakker vast en baande zich voorzichtig een weg naar buiten.
Een waterkoud zonnetje verblindde zijn blik, toen hij er aan gewend was zag hij weer het paars-groene gezicht op de muur. Even bleef hij er gebiologeerd naar staren en sloop voorzichtig verder proberend niet te struikelen over de vele, losliggende brokstukken en spuitbussen.
Opeens ontdekte hij op een afstandje tussen de struiken een schoen, maar eentje die wel vijftig keer groter was dan hij ooit om een elfenvoet had gezien. Hij besefte dat zijn vermoeden waar was, hij was in de Mensenwereld terecht gekomen.
De schoen was van bruin leer en lag er blijkbaar al een tijdje want toen hij dichterbij kwam zag hij het verweerde leestwerk en het ontbreken van de veter.
Toen hij in de buurt van de weg kwam en Mensen voorbij zag razen in hun vervoersmiddel besloot hij terug te keren naar de oude steenfabriek. Daar was hij in deze wereld gekomen en daar lag eerder een clou naar een eventuele terugreis dan waar ook.
Op zijn weg terug naar waar hij de afgelopen nacht naar de sterren had gestaard, kon hij nog net wegduiken achter een groot puinblok, toen hij twee Mensen bemerkte.
Twee Mensen, een mannelijke en een vrouwelijke, die eveneens op weg leken naar de ruďnes.
Hij besloot zich niet te verroeren, ook niet toen de twee Mensen zijn puinblok op nog geen twee meter na passeerden. Met ingehouden adem keek hij na enige tijd over het puinblok en zag de Mensen verdwijnen in de steenfabriek waar hij de afgelopen nacht had doorgebracht. Hij wist nu honderd procent zeker dat hij in de Mensenwereld beland was en zijn nieuwsgierigheid dwong hem dichterbij te sluipen en eens voorzichtig te kijken waar deze twee exemplaren gebleven waren.
Zijn kniebeschermers kwamen hem tot tweemaal toe uitstekend van pas omdat hij zijn misvormde voeten per ongeluk een keertje plaatste op een bemoste spuitbus en een keer op een Bacardi-Breezerflesje. Hij had het daarbij gemaakte geluid zo laag mogelijk weten te houden maar verborg zich voor de zekerheid maar even in een nabij gelegen bosje.
De twee mensen waren druk bezig met een fototoestel en lichtflitsen. Ze spraken over 'meer lachen' en 'beetje anders gaan staan.'
Hij wachtte net zo lang tot de Mensen uit de ruďnes kwamen en verder gingen met praten en foto's maken bij het paars-groene gezicht op de muur, alvorens hij zich naar de plek van zijn ontwaken na de knal tegen beukenboom begaf.


Op de plek van zijn ontwaken aangekomen zag hij nu voor het eerst het gat in de grond, schuin achter het puinblok waarop hij de avond tevoren zijn tranen had laten plengen.
'Was dat gat er gisteren al, of heb ik dat door het donker gemist?'
Na enig nadenken besloot hij er een steentje in te gooien om enig idee van de diepte te krijgen en zocht een geschikte kiezel uit.
Hij begaf zich naar de rand van het zwarte, donkere gat in de grond en liet de kiezel los. Juist na het loslaten van het steentje hoorde hij links achter zich, bij de hoek van de vervallen steenfabriek een dorre tak knakken en een paar spuitbussen die verschoven.
Impulsief vergat hij zijn test met het kiezelsteentje en alsof hij geďnjecteerd werd met een grote spuit adrenaline rende hij over losliggende puinblokken de bossen en velden in.
Zonder te stoppen of om te kijken raasde hij langs struiken en bomen zo snel als zijn vervormde pootjes hem konden dragen.
Toen hij ten slotte zo uitgeput was dat hij geen 'trol' meer kon zeggen, verborg hij zich onder een niet al te fraaie bramenstruik.
Hij besloot om er te blijven tot de schemer inviel en keek door de wirwar van bramentakken of niemand hem gevolgd was.
Er ging van alles door zijn trollenkop en zijn misvormde voeten deden hem pijn. Met tegenzin at hij wat oude bramen, de schemer kwam snel, gevolgd door het donker, en de trol zong zacht voor zich uit;

In het land der dwazen trol,
Trollalie…..trollala,
Leveren zij de streken,
Hun monden met stinkend tandsteen vol,
Trollalie…..trollala,
Aan hen verspild, de lesjes de standjes en preken,
Den elf, den kabouter, de fauna van het bos,
Trollalie…..trollala,
Zijn niet veilig voor ons, niets, vast of los,
We pesten, plagen, zuigen en sarren,
Trollalie…..trollala,
Nog erger dan de meest stinkende narren,
Nimmer bevreesd, bezaaid met pukkel, puist en wrat,
Trollalie…..trollala,
Vol met trollenpenisbrie en trollentenenkaas,
En de geur van onze eigen gat,
Trollalie…..trollala,
We eten graag erg bedorven of reeds lang dood,
Liever platgereden egel, gegiste merelmaag dan brood,
Trollalie…..trollala,
Als we met den mond open slapen,
Riekt het naar beschimmelde urine als we geeuwen en gapen,
Trollalie…..trollala,
We dragen tuinbroeken van het esdoornblad,
En peuren graag in den eigen navel of aarsgat,
Trollalie…..trollala,
Zingen doen we zoals den ekster of den kraai,
Trollalie…..trollala,
Den hoge C halen wij als een ontbonden Vlaamse Gaai,
Liever oud bloedbezinksel dan chocola,
Dezen vers is uit,…..trollalie, trollala

Het duurde hierna niet zo heel lang of de trol besloot om onder de betreffende bramenstruik te overnachten.
Hij ontdeed zich van zijn kniebeschermers en ging met zijn trollenkop op zijn handen op zijn rug liggen en was binnen tien minuten in dromenland. Hij droomde over zijn vader en moeder en broers en over de pret die ze beleefd hadden bij het plagen en sarren van kabouters en elfen in het Nassauwoud met de 289 wegen.
Hij zag in zijn dromen de straatjes van zijn zo geliefde Nefkesburg en de Dolenweerde, en ook de kerkuil die wijze raad gaf aan de egels bij het oversteken.
Hij snurkte en snurkte, zijn stinkende adem deed de boven hem hangende bramentakken afhangen van pure ellende.
Toen het ochtendzonnetje al even aanwezig was ontsloot de trol langzaam zijn ogen en vroeg zich even af waar hij was, maar het besef kwam snel.
Na het rechttrekken van zijn tuinbroek en het en vastgespen van zijn kniebeschermertjes, verliet de trol voorzichtig om zich heen kijkend, de schuilplaats onder de bramenstruik.
Hij dacht terug aan het kiezelsteentje en het zwarte, donkere gat in de grond en bedacht zich dat het betreffende gat op een vreemde manier wel eens iets van doen kon hebben met zijn verschijnen in de Mensenwereld.
Hij moest proberen dat gat terug te vinden maar dat zou een hele kluif worden, want door zijn geschrokken reactie van gisteren had hij het op een lopen gezet, zo snel en zo hard en zo lang mogelijk.
Hij had zijn gevoel voor richting daarbij verloren en besloot staande voor zijn zojuist verlaten bramenstruik om de zon te volgen.
Hij liep met gespitste oren en nam ditmaal de steeds voorbij trekkende omgeving in zich op.
Het was behoorlijk stil in dit bos en afgezien van een paar kevers en een duizendpoot kwam hij het eerste uur niemand tegen. Hij had honger en hoopte een uit het nest gevallen vogeltje te vinden dat al ruim een week onder aan een boom lag, platgewalste egels waren helaas zeldzaam in een bos.
Zijn honger werd te groot en zijn geduld te gering, hij at tegen heug en meug wat zwammen en halfzachte verlepte paddenstoeltjes, gelardeerd met wat oude, beschimmelde eekhoornpoep.
Hij verlangde zo naar de heerlijke ovenschotel van vogelingewanden die zijn zus zo overheerlijk kon bereiden. In zijn gedachten zag hij hun hele trollenfamilie zich te goed doen aan de betreffende schotel en een ieder smakte en boerde en liet de meest walgelijke, zachte scheten.
De zon stond hoog aan de hemel toen hij in de verte, gezeten op de tak van een oude eik, een uil ontdekte. Hij moest de uil er waarschijnlijk wel van overtuigen dat hij geen rotstreek kwam uithalen, maar verdwaald was en alleen wat informatie wilde.
De uil zat hoog genoeg om zich geen zorgen te hoeven maken over de naderende trol.
De trol wist wel dat slijmen in dit geval achterdocht zou wekken bij de uil en niet al te chagrijnig sprak hij de wijze vogel aan.
'Goedemiddag uil, het is voor mij ongewoon hulp in te roepen, maar ik ben verdwaald ziet u. Eigenlijk kom ik uit Nefkesburg maar ben hier in deze Mensenwereld beland ergens bij een oude vervallen steenfabriek.'
De uil luisterde aandachtig en krabde even met de rechterpoot in de nek. 'Weet u misschien de weg naar die betreffende oude fabriek?'
'Zo zo trollemans, dan ben je een aardig eindje uit de richting. je bevindt je nu in het bos rond Putte en de fabriek die jij bedoeld ligt in het bos rond Hoogerheide.'


De uil had hem de juiste richting gegeven voor zijn terugtocht naar het zwarte, donkere gat in de grond en hierop had de trol besloten dat het tijd was voor een kort middagdutje. Een paar nieuwsgierige eekhoorns hielden de slapende trol vanaf hun dennentak nauwlettend in de gaten.
De middagzon liet haar stralen door de dennenbomen vallen waar het kon en twee konijnen passeerden voorzichtig de inmiddels luid snurkende trol.
Een paar strontvliegen waren voorzichtig in een mondhoek van de trol gaan zitten en genoten van de stank en de bacteriën die vrijkwamen bij iedere zucht.
Een klein uurtje later werd de trol wakker van het geblaf van honden in de verte en hij besloot dat het tijd was om zich in de door de uil geadviseerde richting te begeven.
Hij zou op zijn zoektocht naar het zwarte, donkere gat in de grond, onderweg wel wat te eten bij elkaar proberen te scharrellen. Het schoot hem te binnen dat de uil hem ook had aangeraden zijn route steeds door bosgebied te laten lopen en het Mensendorp genaamd Putte te mijden. Mensen waren geen trollen gewend en omgekeerd, had de uil nadrukkelijk toegevoegd.
'Mijd ook alles van Mensenwoningen tussen het Mensendorp en de vervallen steenfabriek in.'
Na een wandeling van een twintigtal minuten door puur bebost gebied zag hij het eerste voorteken van het betreffende Mensendorp genaamd Putte.
Een wit Mensenhuis met gekleurde luiken in rood en groen grenzend aan een klein moestuintje dat was overspannen met een draad waaraan Mensenkleren hingen. Nieuwsgierig als trollen zijn besloot hij vanuit de struiken even het gehele tafereel gade te slaan en zijn nog enigszins vermoeide pootjes een paar minuutjes rust te gunnen.
Zijn snelle en superlange sprint van gisteren had zijn trollenspieren weten te verzuren en zijn hele onderlijf ondervond er nog naweeën van.
Hij zag de deur van het Mensenhuis opengaan en ook een vrouwelijk Mensexemplaar gehuld in een wit huishoudschort die even met beide handen aan de Mensenkleding voelde die boven de moestuin aan de draad hingen.
Dit vrouwelijke Mensexemplaar was kennelijk vrolijk want haar mondhoeken waren omhoog en ze zong een raar liedje dat de trol nog nooit had gehoord.
Gezien de afstand en de windrichting kon de trol slechts flarden van het lied opvangen, maar hij besefte al snel dat het geen algemeen lied was uit het trollenbestand.
Het vrouwelijke Mensexemplaar zat nu gehurkt bij de moestuin en neuriede en zong vrolijk verder:

'Als sterren aan de hemel staan,
Sjalalalalalalom,
Dan weet ik echt wat ik wil,…dat is alleen maar jou,
Als sterren aan de hemel staan,
Sjalalalalalalom,
Dat ik veel van je hou,
Wij tweeen samen is liefde tot in eeuwigheid,
Want dat gevoel raak ik,..echt nooit meer kwijt,
Als sterren aan de hemel staan,
Sjalalalalalalom,
Dat ik veel van je hou…..'

De trol besloot dat hij het maar een dom en zwakzinnig liedje vond, maar de vrolijkheid van deze vrouwelijke Mens stond hem wel aan.
Over het algemeen hield de trol niet van vrolijke wezens, maar gezien hij de afgelopen dagen een lichte angst had ontwikkeld voor Mensen vond hij het zeer oke als alle Mensen zo bleken te zijn.
Hij zag de vrouwelijke Mens weer in het Mensenhuis verdwijnen en besloot voort te gaan, op zoek naar het zwarte, donkere gat in de grond, nog heel wat trollenpassen hier vandaan.
Na het omzeilen van enkele losliggende Mensenhuizen zag hij op een lange, ijzeren paal een blauw, langwerpig bordje hangen waar met witte letters 'Putte' op stond.
Hierop verkoos de trol zijn route zo ongezien mogelijk te vervolgen want in een Mensendorp of Mensenstad was de concentratie Mensen hoog en de kans op ontdekking dus ook.
Wel had hij bedacht dat hij tegen de schemer voorzichtig bij een vrijstaande Mensenwoning zou neuzen in een buiten staande afvalbak, om te zoeken naar etenswaar, desnoods onbedorven.
Hij snakte naar iets van dood vlees of dode vis en was de bramen en zwammen meer dan beu.
Hij vervolgde zijn weg door de bosjes en struiken en krabde af en toe stevig aan de bilnaad.
Gezien hij de wind in de rug had kon ieder dier hem al op een afstandje ruiken en maken dat het uit de voeten kwam.
Een tweetal groene kikkers die achter een grote steen waren weggekropen zagen de trol al neuspeuterend passeren en ze hadden elkaar vol afgrijzen aangekeken.
Het was al laat in de namiddag toen de trol zich op een slecht, verhard pad net buiten het bos waagde omdat er een metalen paal stond met wederom een blauw bordje met witte letters.
Hij had zorgvuldig om zich heen gekeken alvorens zich naar de paal en het bordje te begeven en hij las, '1e Verdelingsweg.'
Hij bevond zich namelijk net buiten en voorbij het Mensendorp Putte zo had hij ingeschat, en hij had nu zo'n kwart van zijn totale route naar het zwarte gat in de grond afgelegd.
De schemer viel en de trol had inmiddels een groep Mensenhuisjes ontdekt aan de overkant van het slecht verharde pad langs het bos.
Links zag hij een grote houten plaat met het opschrift 'Hazeduinen,' rechts zag hij een hele verzameling brievenbussen voorzien van letters en cijfers.
Vanachter een ligusterhaag keek hij voorzichtig de toegangsweg af die uitzicht bood op het eerste Mensenhuisje in het 'Hazeduinenbos'. Dichterbij gekomen en zorgvuldig om zich heen kijkend begaf de trol zich in de richting van de twee afvalcontainers die links van het Mensenhuisje stonden.
Hij hoorde in het Mensenhuisje een hond blaffen en de rillingen liepen over zijn rug. Trollen en honden wist hij, zijn als water en vuur.
Hij hoorde een mannelijk en een vrouwelijk Mensexemplaar tegen elkaar praten, maar niet goed genoeg om er wat van te kunnen maken.
Hij besefte dat hij super voorzichtig zou moeten zijn, geen Mens nog hond mocht hem ontdekken, want dan waren de spreekwoordelijke rapen gaar.
Zo eigenwijs als trollen zijn, kon hij het niet nalaten om een blik door het venster te werpen, en staande op een omgekeerde lege bloempot kreeg hij de schrik van zijn leven. Dat waren de Mensen die hij had gezien bij de oude, vervallen steenfabriek en het zwarte gat in de grond, de twee Mensen die hem hadden doen opschrikken net nadat hij het kiezelsteentje boven het gat had losgelaten.
En hij zag nu ook dat er zelfs twee honden binnen waren en ook nog van het allerergste soort, twee pitbull's een bruine en een zwarte.

Het mannelijke Mensexemplaar bleek 'Schatje' te heten en het vrouwelijke Mensexemplaar 'Joke', tenminste zo noemden ze elkaar.
Het mannelijke Mensexemplaar liep met dezelfde verfspuitbussen in de handen als die bij de oude vervallen steenfabriek hadden gelegen. De twee honden lagen bij het vrouwelijke Mensexemplaar op de bank en ze sprak beide honden toe, waardoor ook de namen van deze twee
trollenmoordmachines bekend werden.
De zwarte pitbull heette 'Junkie' en de bruine heette 'Hilton.'
'Vreemde namen, nog nooit gehoord', dacht de trol, nog steeds staande op de omgekeerde bloempot.
Hij besloot zo geruisloos mogelijk de twee afvalbakken te controleren op enig interessant voedsel en zich dan weer snel naar de bossen te begeven, de kans op ontdekking was hier te groot.
Hij wist dat als deze honden hem zouden ruiken, het wel eens heel gevaarlijk zou kunnen worden, en bij de gedachten aan de eventuele gevolgen liepen de koude rillingen even over zijn met wratten bezaaide rug.
Toen hij bij de brievenbussen weer de weg over sloop de bossen in, zong hij om zijn laatste rillingen kwijt te raken, zijn trollenlied zachtjes voor zich uit.
Hij bleef zacht zingen en ging van bosje tot struik en van struik tot bosje tot hij moe was, en zocht toen een beschut plekje om de nacht door te brengen.
Voor het slapen gaan at hij een broodje met lichtgroene achterham en een beschimmeld broodje ei die hij, gewikkeld in een plastic boterhamzakje, onderweg had gevonden. Hij genoot intens van de smaak en de geur van de twee bedorven belegde broodjes en toen hij klaar was zaten beide mondhoeken vol met ei en kruimels van beschimmeld brood.
Een kleine bosmuis die het tafereel had gadegeslagen en misselijk geworden was van het aanschouwde eetgedrag en de geur, stond met twee voorpootjes op het bosmuizenmaagje, een polletje gras vol te kotsen.
Na zijn navel te hebben uitgevingerd en lang aan zijn vingers te hebben geroken, besloot de trol na enig bilnaadkrabben om te gaan slapen.
Juist voor de trol dromenland bereikte dacht hij nog heel even terug aan die twee pitbull's van een paar uurtjes geleden.
Hij rochelde en snurkte en de nachtdieren van het bos gingen geheel vrijwillig met een bochtje om hem heen.
De volgende ochtend was de trol met een opgeblazen gevoel wakker geworden, hij liet om de paar minuten een paar verschrikkelijke stinkscheten, zo erg dat hij er zelf voor wegvluchtte.
Hij verkoos weer de weg van de bosjes en de struikjes om geen onnodig risico te lopen, hij was niet lang wakker dus heel goed op zijn hoede.
De zon priemde haar stralen door het vaak dichte
bladerendak en in de boomtoppen zongen en kwetterden de vogels. Vele vogelsoorten vertoefden hier in deze bossen, koolmezen, roodborstjes, putters, appelvinken, goudvinken, Vlaamse gaaien, eksters, mussen en lijsters.
De trol zag twee eekhoorns druk in overleg op een nabij gelegen boomtak en hij vroeg hun de weg naar de vervallen steenfabriek.
De twee eekhoorns hadden verbaasd naar beneden gekeken en keken elkaar enigszins verdwaasd aan. Ze dachten eerst dat het een aangekleed aardvarken was met overmatig acne maar zagen toen ze goed keken dat ze met een trol te maken hadden.
Ze hadden het niet zo op trollen maar gezien ze hoog op de tak zaten wilden ze hem wel een beetje behulpzaam zijn.
Ze bevestigden zijn route en wensten hem succes met zijn onderneming. Als alles mee zat zou hij voor het vallen van de nacht de oude steenfabriek en het diepe, zwarte gat bereiken.
Hij zou ditmaal niet op de vlucht slaan voor wat of wie dan ook.
Hij had besloten zich dan te verbergen tot het gevaar geweken was. Hij zou die fout geen tweede keer maken en was er intussen heilig van overtuigd dat het diepe, zwarte gat de poort was naar zijn eigen wereldje.
Zo af en toe dacht hij aan zijn familie en de elfen en kabouters, maar niet te lang want steeds waren zijn gedachten snel weer bij het zwarte gat en de steenfabriek.
Toen het donker werd had de trol er nog steeds de pas in, hij had die dag niet meer gepauzeerd of gegeten. Zijn trollenmaag knorde en af en toe zag hij gewoon zwarte vlekken voor de ogen.
Hij moest iets eten alvorens het zwarte gat te trotseren bedacht hij, en liep in de richting van weg of bebouwing om eten te scoren.

Toen hij de bosrand na een uurtje zoeken vond zag hij een blauw, metalen bord met witte letters op een metalen paal waar 'Heimolen' op stond.
Hij sloop voorzichtig langs muurtjes en heggen en koos een huis uit waarvan de afvalbakken links van de garage stonden en ging voorzichtig een kijkje nemen.
Aan de overkant van de weg kwam een mannelijke Mensexemplaar met een kort, grijzig baardje aan in een vervoersmiddel.
Deze Mensfiguur ging het tegenover gelegen huis binnen en de trol waagde zich nu bij de afvalbakken.
De trol was door zijn honger te veel bezig met wat hij zo al aan zou kunnen treffen voor bedorven heerlijkheden en had niet gehoord dat de voordeur ondertussen was opengegaan. Ook had de trol hangend over de rand van betreffende bakken niet door dat hij werd gade geslagen door het vrouwelijke Mensexemplaar die in het huis vertoefde.
'Zozo….klein allochtoontje, heb je zo'n honger ventje?'
De trol was zowat uit de afvalbak omhoog geschoten en had zijn trollenkop loeihard tegen de deksel gestoten.
Verdwaasd, geschrokken en verbaasd lag hij op de grond te koekeloeren terwijl het vrouwelijke Mensexemplaar dichterbij was gekomen en hurkte om hem op te tillen.
Het ging te vlug en hij was te duizelig om weg te komen. Hij werd het Mensenhuis binnengedragen en het vrouwelijke Mensexemplaar had gemompeld; 'doe maar rustig klein allochtoontje, ik maak wel iets te eten voor je hoor, ik ben dol op goed en nuttig bezig zijn voor hulpbehoevenden.'
In het licht zag ze zijn met wratten en pukkels bezaaide gezicht en armen en ze had hem gevraagd of hij een Tjernobyl-vluchteling was. De trol had geantwoord dat hij nog nooit van het stadje of land had gehoord en vroeg haar wat in vredesnaam een allochtoon was.
Hij betrapte zichzelf er op dat hij een gesprek voerde met een Mens, in levende lijve.
Het vrouwelijke Mensexemplaar stelde zich voor als 'Annie' en de trol liet zijn blik door het huis glijden.
Mens 'Annie' liet de trol een foto zien en vertelde hem dat de persoon op de foto haar vriend was die geboren was in Engeland.
De trol had geantwoord dat de persoon zowat als twee druppels water op de neef van de trollenkoning leek, Mens 'Annie' had hem verbaasd aangekeken. Ze was verder gegaan met haar uitleg betreffende de foto, zo kwam de trol te weten dat haar vriend Geoffrey heette.
De trol had uitgelegd dat hij het ontzettend boeiend vond allemaal, maar dat hij zin had in iets bedorvens.
Mens 'Annie' had hem verkeerd begrepen kennelijk en dacht dat hij iets verdorvens bedoelde, niet wetende dat het eigenlijk om eten ging.
Ze had hem aangekeken en hem gezegd dat ze wel hield van allochtone mannen die direct waren.
'Mijn vriend is voor zaken naar Amerika en ik laat je graag de rest van het huis even zien voor je gaat,' had ze hem knipogend toegefluisterd.

Ze had de trol gevraagd de nacht met haar door te brengen om hem het een en ander uit te leggen over Brabant en Nederland.
Ook hij vond dat het beter was om morgenvroeg bij daglicht op weg te gaan, het zwarte gat en de steenfabriek moesten vlakbij zijn, overdag zag hij het allemaal een stuk beter.
Hij besloot de invitatie aan te nemen, dan had hij bij thuiskomst tenminste wat te vertellen, ze zouden thuis met stomheid geslagen zijn.
Hij probeerde Mens 'Annie' uit te leggen dat hij geen allochtoontje was maar eigenlijk maar meer iets van een trol.
Hij vertelde haar over Nefkesburg waar hij vandaan kwam en over de kabouters en elfen en het Nassauwoud met de 289 wegen.
Mens 'Annie' had hem aangehoord en zei; 'kabouters, elfen,…..volgens mij ben je een klein uitgevallen Marokkaantje dat te veel drugs gebruikt, zeg eens eerlijk, snuif je, rook je?'
De trol moest een lach onderdrukken en het was al eventjes geleden dat hij zich een beetje oké gevoeld had.
Hij antwoordde haar dat hij niet eens wist waar 'Marokkaantjesland' lag en vroeg haar wat drugs was.
Toen ze het hem had proberen uit te leggen, had de trol geantwoord; 'ik snuif alleen mijn vingers, als ik ergens in gepeuterd heb, verder geen gekke dingen,' en had hardop gelachen.
De trol had hiermee zijn navel en kont bedoeld zoals alle trollen maar Mens 'Annie' had het heel anders opgenomen.
Ze had naar hem geknipoogd en had gebrabbeld: 'ik vind je heerlijk direct meneer trol, stouterd!' en ze had ook een lach laten ontsnappen.
De trol had haar aangekeken en zei; 'ik wil niet brutaal zijn maar ik verlang zo naar een stukje bedorven vis, of iets waar de haren op staan,' doelend op zijn hongergevoel.
Ook ditmaal kwam het anders bij haar binnen dan hij bedoeld had, ze had hem licht liplikkend geantwoord dat ze zich netjes waste en scheerde daar.
De trol begreep er geen snars van en bedacht zich wat hij zou gaan zeggen. 'Ik heb er nogal zin in, sprake van enorme trek wel,' had de trol gebrabbeld.
Mens 'Annie' gaf nogmaals te kennen dat ze het wel aantrekkelijk vond als mannen er geen gras over lieten groeien.
Ze was voor de trol gaan staan en had haar broek van haar huispak laten zakken waardoor er een heupslip van Zeeman zichtbaar werd die ook snel uitging.
'Ruik maar eens aan dit visje, beslist niet bedorven, er staat wel haar op zoals je vroeg.'
De trol werd door al deze erotiek overvallen, hij had nog nooit een Mensengeslachtsdeel gezien.
Toen hij goed keek was het net het voortplantgleufje van een trollenvrouwtje, alleen gaver, geen puisten en wratjes.
De trol besefte wat haar bedoeling was en hij wist het uit te stellen omdat hij zich eerst een beetje wilde wassen.
Terwijl hij zijn kont en trollenpenis waste brabbelde ze vrolijk door over van alles en nog wat door de dichte badkamerdeur.
Hij besefte alvorens de badkamer te verlaten dat hij inderdaad heel wat te vertellen had als hij weer terug was in Nefkesburg.
Hij vroeg haar de lichten te dimmen en deed wat ze van hem verwachtte.
De volgende ochtend toen hij ontwaakt was, sloop hij naar buiten en at alles wat tegen bederf aan zat of zelfs bedorven was uit de twee afvalbakken.
Hij had gewacht tot Mens 'Annie' wakker was om haar gedag te zeggen. Ze had hem uitgelegd hoe hij het laatste stuk van zijn reis het beste kon afleggen en ze zwaaide hem uit.
Langs heggen en halfhoge muurtjes kwam hij bij de bosrand en verdween in het gedeelte met naaldbomen.

Weer ging zijn route uit veiligheidsoverwegingen langs bosjes en struiken.
Hij boerde wat van de beschimmelde roompaté op die hij had aangetroffen in de afvalbak van Mens 'Annie', en rook aan zijn vingers. Hij rook de geur van haar groot uitgevallen genotsgrot aan de handen en polsen, zo diepgaand was het met geen trollenvrouwtje ooit geweest.
Niemand zou hem in Nefkesburg geloven en ze zouden hem waarschijnlijk voor een fantast aanzien.
Om de lucht aan de handen en zo kwijt te raken begon hij met de ene hand in de navel te peuren en vlaste met de snijkant van de andere hand vlijtig door de inmiddels kleffe bilnaad.
Met volle maag en lege ballen had hij er toch weer stevig de pas in weten te houden en ontdekte vroeg op de namiddag de contouren van de oude, vervallen steenfabriek.
Moe maar voldaan besloot hij zich dicht bij de steenfabriek in een bosje te verschuilen om eens op zijn gemak te bekijken of de kust veilig was.
Mens 'Annie' was een uitzondering op deze wonderbaarlijke reis, dat moest zo blijven vond hij beslist en gaf zijn ogen goed de kost.
Buiten wat vogels, een enkele bosmuis en wat mieren en kevers was er niets of niemand te bekennen geweest, geen Mensen en geen honden of ander gevaar.
Voorzichtig ging hij van zijn bosje naar een puinblok en van het puinblok naar een stuk vervallen muur. Vanachter de vervallen muur zag hij het grote paarsgroene gezicht en ook vielen hem de spuitbussen en lege Bacardi-Breezerflesjes weer op.
Als hij gelijk had en het diepe, zwarte gat zijn deur naar huis was, zouden dit wel eens de laatste minuten in de Mensenwereld kunnen zijn.
Het was een belevenis op zich geweest, zonder meer, maar hij verlangde naar zijn broers en zus en naar het Nassauwoud met de 289 wegen en zelfs naar de kabouters en elfen. Ook verlangde hij naar zijn reguliere trollenvoedsel en rotte egeldarm als toetje, als hij er aan dacht liep het kwijl hem langs het tandsteen.
Hij had het diepe, zwarte gat in de grond bereikt en er was in geen velden of wegen iemand te bekennen.
Hij besloot als er iemand aan zou komen gewoonweg in het gat te springen en in de tussentijd even te gaan zitten om op zijn manier afscheid te nemen van de Mensenwereld.
Hij besefte dat hij toch wel iets had geleerd, als je de dieren niet plaagde maar netjes behandelde, hielpen ze je misschien wel en ook had hij nu geleerd dat Mensen rare wezens waren, maar dat er ook Mensen zijn die het op zijn minst goed bedoelden.
Hij dacht ook nog even aan de bruine en zwarte pitbull's, even liepen de koude rillingen over zijn beslist niet egale trollenrug.

De zon deed haar best er wat van te maken en een koolmees gaf de trol, gezeten vanaf haar twijg, een knipoog. Op dat moment besloot de trol dat hij ook de dieren en andere bewoners bij thuiskomst een stuk minder zou gaan sarren en plagen.
Hij dacht aan de foto van de Engelse vriend van Mens 'Annie' en het feit dat hij zo leek op de neef van de trollenkoning. Hij zou die neef zeker vermelden bij thuiskomst dat hij in de Mensenwereld een grote dubbelganger had rondlopen.
De trol stond op en begaf zich naar het uiterste randje van het diepe, zwarte gat in de grond.
De trol had nog een keer goed om zich heen gekeken en had, als souvenir en bewijs, een leeg Bacardi-Breezer flesje van de grond getild en hield het met beide armen vast.
Hij liet een stille stinkscheet en sprong met gesloten ogen de diepte in, het duister tegemoet.
Hij voelde een hevige zucht in zijn trollenmaag en zijn trollenhersenen duizelden. Voor zijn gevoel suisde hij twintig minuten lang de diepte in, maar niemand wist hoe lang zijn sprong exact geduurd had.
Met een enorme knal was hij neergekomen. Hij was zijn duizelingen en zucht in de maag even kwijt, zo ook zijn bewustzijn.



 

feedback van andere lezers

  • andante
    Hij was dus wel genoeg bij de wereld om zich eerst te wassen...?
    Leuke vondsten inderdaad hier en daar, en al hou ik niet zo van sprookjes, ik was toch even nieuwsgierig.
    Elisen: Haha, dank je hartelijk voor je leuke reactie. Ik ben ook geen sprookjes en/of fictiefanaat, ik schrijf het liefst oorlogsverhalen.
    Zie 'Tegen wil en dank' deel 1...
  • FoXZuni
    Lieve Elisen
    Ik heb moeten lachen en tegelijk had ik wel medelijden met die trol hoor... zou leuk zijn als nog belevenissen krijgt... Ja dit is heel wat anders dan die ene verhalen... maar wederom weet je toch een stuk spanning en een heel natuurlijk verhaal neer te zetten... ja fanatasieverhalen zijn ook aan jou besteed laat ons maar gauw weer eens genieten... ik heb ervan genoten :))) proeft naar meer... liefs van FoXje XXXX
    Elisen: Dank je wel voor je reactie maatje. Dit was zo maar een uitspatting, ik schrijf niet zo graag sprookjes/fictie...
  • RolandBergeys
    Neen, ik druk niet af op papier, als ik dat met alle verhalen die ik hier lees moet doen, dan ben ik straatarm. Ik ben er dus niet echt aan begonnen omwille van de lengte, sorry.
    Elisen: Oke, volgende keer beter
  • muis
    Ik ruik de trol en ik zie de trol.
    Van zulke verhalen hou ik :) Mooi geschreven en eindeloze fantasie
    groetjes
    Elisen: Bedankt voor je leuke reactie muis, jij kunt wel snel lezen zeg, het verhaal staat er pas net op haha....
  • ivo
    ik lees een heel leuk verhaal, maar vind het te lang om het aandachtig te lezen. Snij het verhaal in stukken en je hebt een favoriete lezer bij. Ik kan op de computer zo'n lang verhaal echt niet lezen ... jammer want wat ik gelezen heb is steengoed.


    Elisen: Wellicht heb je gelijk wat betreft de lengte van het verhaal beste Ivo. Wel vind ik het erg leuk om te lezen dat je het 'steengoed' vindt, dank je wel...
  • erinneke
    Mij stoort het niet dat het een lang verhaal is. Ik druk het af en op papier maakt dat niet uit. Boeken zijn ook lange verhalen he. Ik vind dit een geweldig verhaal en erg goed geschreven. Zo mag je er nog opzetten.
    Elisen: Hartelijk dank voor je leuke reactie
  • stormvonk
    Goed hoor, kijk eens op www.basicpublishing.nl of com ofzo voor de auteur Gil (Heuvelmans), die maakt tekeningen en schilderijen over trollen enzo, je kan er een paar bekijken op zijn profiel, hij zou met plezier illustraties maken bij je verhaal. Zeg maar dat je het van mij hebt. Groet Storm
    Elisen: Dank je hartelijk voor je reactie (en voor die in mijn gastenboek op www.elisenart.com) Ik zal eens een kijkje nemen op de site van de trollentekenaar, wie weet. Groetjes...
  • Vansion
    absoluut het lezen waard
    (ik ben pas nu met jou begonnen ... je inhalen kan dus niet meer...)

    ps: het gekke woord dat ik van jou anthoud is vast en zeker: bilnaad

    Elisen: Hahaha...dank je voor je reactie
Er zijn bezoekers online, waarvan leden: .